Bij de boeren.
(Zedeschets uit de brabantsche Kempen)
door
Dr. J.R. Snieders. (Turnhout.)
(Vervolg.)
Binnen in huis was het nog erger gesteld, dan buiten op de werf en in de stallen. De herberg, die voorheen een schoonen stuiver opbracht, was juist niet gesloten, maar werd niet meer bezocht. Lang hadden de gewone bezoekers der Zilveren Ster geduld gehad; maar toen eenmaal de maat begon over te loopen, bleef de een voor, de andere na weg, De brave boeren zegden, waarom zij een herberg zouden bezoeken, waar de waard den dag des Heeren onteerde, den spot dreef met de kruisdagen en den aschdag, zich bezondigde met het gebruik van verboden spijs, en wat nog het ergste was, verboden boeken der kwie-kwies in huis had en ronddeelde aan wie ze maar lezen wilde. In de kerk waren de geestelijken meer dan eens hevig uitgevallen tegen die onzedelijke, ongodsdienstige boeken, welke door eerlooze godverzakers uit de stad aangebracht en door verdwaalde Kristenen in het dorp werden uitgedeeld. En de boeren moesten bekennen, dat de pastoor, wien men de zending had opgedragen de zeden des volks en de leerstelsels van de godsdienst heilig te bewaren, gelijk had. Van uit den tempel, onder Gods oogen, had men met den vinger het huis aangewezen, waar het zedenbederf op zijn troon zat, waar bij elke gelegenheid van ‘'t ongedierte der papen’ werd gezongen, en andere modderachtige liederen, met de begeleiding der kwie-kwiefluit, werden gehoord.
Bij deze gegronde aanmerkingen, bij dat anathema, door Gods dienaar over het schuldig huis geworpen, moest de herberg natuurlijk te niet gaan.
En de kwie-kwies met hunne aanhangers uit de stad en uit de omliggende zoogenaamde beschaafde dorpen? Och, het ging daar zoo als in alle andere dorpen der Kempen en in de meeste kleine steden, waar de bevolking nog aan het oude, aan het goede verknocht blijft. De vlieger gaat daar somtijds wel even op, schijnt zelfs wel eens een oogenblik hoog en vast te staan, doch lang duurt het nergens. Weldra begint de arme vlieger dan rechts, dan links te schieten, zijn staart is te licht of te zwaar, of de koord breekt, hij kantelt en tuimelt, en komt verscheurd, geheel en al verplukt, aan stukken naar beneden. En zoo ging het ook in het dorp met de vreemde mannen, die een oogenblik hadden gehoopt, daar in die vreedzame, kristelijke bevolking aanhangers te winnen, die men naderhand, op eene of andere wijze, met de geheime maatschappij in aanraking zoude brengen.
In den tijd dat de Zilveren Ster er uitzag zoo als wij dat hebben verhaald, werd er in het dorp van de kwie-kwies met hunne fluit en geuzenliederen zelfs niet meer gesproken.
Op zekeren morgen lag de arme knol dood voor de krib; niemand behoefde te onderzoeken, waaraan het arme dier was gestorven; iedereen kende de oorzaak. Faust Klinkert alleen, die altijd, zoo als 't spreekwoord zegt, ‘Adam verkeerd’ was, beweerde dat zijn paard sinds langen tijd aan eene buikziekte had geleden en ook daaraan was gestorven.
Dat een ongeluk nooit alleen komt, is een bekende waarheid, en in de Zilveren Ster was dat al wederom het geval. Nauwelijks was het arme, uitgehongerde paard, even als de twee ruinen met gebroken pooten, naar den paardenakker gesleept, of ook de nog overblijvende koeien stonden ziek. De veearts beval dat men de dieren, die nooit anders dan tot den buik in slijkerig mest stonden, een droog strooleger en behoorlijk voedsel moest bezorgen, dat de stal op tijd gereinigd en gelucht diende te worden, en men uit den eetbak den nattigen, beschimmelden toemaat moest verwijderen. Wat de veearts zegde, had Sanna reeds sedert een paar weken voorgesteld. doch telkens ten antwoord gekregen: ‘Wat kent een kwezel van koeien? op uw knieën gaan liggen voor dat steenen ding (hij bedoelde het Lieve-Vrouwenbeeldje) in uw slaapkamer, dat kunt gij, en niets anders!’
De buren maakten minder omwegen dan de veearts, want luidop verklaarden zij eenparig, dat de koeien ziek waren van den honger, van niets anders.
- Wat kennen de buren daarvan? had de koppige Klinkert gezegd; dat is zeker weêr die Salomon van den gemeenteraad of zijn zoon, die aartsluiaard, of misschien ook de schoolmeester met zijn vale pruik om zijn ezelsooren, van wien men dat weet. Baaf Kurk, die van armoede zijn vervallen boerderij verkocht, en de schoolmeester, die anderen moet onderwijzen en zelf geen letter geleerd is! Neen, Klinkert weet wel waar de schoen wringt en zal ook wel raad schaffen.
En welken raad schafte Faust Klinkert, die alles beter wist dan een ander? Dewijl hij beweerde, dat de ‘kwade hand’ in zijn stal was, ging hij den volgenden dag op reis, naar den zoogenaamden heksenmeester, die vijf of zes uren gaans van daar woonde. De heksenmeester, een oud, krom kereltje, dat in een hut in 't midden van een bosch woonde, luisterde aandachtig naar hetgeen Faust Klinkert hem aangaande zijn veestal vertelde, stemde met hem in, dat ‘de kwade hand’ in den stal was en beloofde hem binnen twee dagen over te komen. In dien tusschentijd,, zoo verzekerde het oud, krom kereltje, kon niemand, zelfs de duivel kon het niet, in den stal komen, om het vee kwaad te doen. Hij beval hem uitdrukkelijk, zoodra Klinkert tehuis kwam, het volgende op eene ronde tafel, met een wit tafellaken gedekt, gereed te leggen: Een grauw papieren builtje met zout, een eierlepeltje vol gemalen peper, een zakje met tarwebloem, zooveel stuks witte boonen als er zieke koeien waren, drie koppen van gedroogde haringen, drie slagveêren van een kraai, een pint water, dat 's nachts, klokslag twaalf uur, in de beek, die door het dorp vloeide, moest geschept worden en een nieuw gebakken, aarden teil.
- Of hij nu niet terstond met hem kon meêgaan? vroeg Klinkert.
- Dat zulks volstrekt onmogelijk was in de groote drukte zijner bezigheden, antwoordde de heksenmeester.
- Dat de koeien er anders deerlijk uitzagen en dat hij vreesde.,..
- Dat zij misschien dood zouden zijn voor ik bij u aankwam?
- Zoo als gij zegt.
- Onmogelijk, al zou ik mijne overkomst ook eene geheele maand uitstellen; wat aan mijne zorg is toevertrouwd, loopt niet het minste gevaar; zorg maar, dat er op de ronde tafel niets ontbreekt; mijne kunst hangt somtijds af van een kleinigheid.
Laat in den avond kwam Klinkert in de Zilveren Ster aan; des anderen daags maakte hij de ronde tafel gereed, en legde er op wat het oude, kromme kereltje hem had bevolen. Faust had een blind vertrouwen in den heksenmeester, die bij eenige boeren, niet bij de meesten, een grooten naam had.
De oude Kurk, die dit wist van een der buren, meende dat Faust Klinkert veel beter zoude handelen, betrouwen te hebben in hetgeen de geestelijken in de kerk hem voorhielden, en dat het gebed der kruisdagen en de veertigdaagsche vasten met zijn asch-woensdag aan 't hoofd veel machtiger waren dan al de kromme heksenmeesters van geheel het land. En de oude Kurk had gelijk.
Op den gestelden dag, vroeg in den morgen, stond de ronde tafel, met alles wat er moest op liggen, in den voorstal gereed. Voor dat de heksenmeester echter in het dorp aankwam, waren drie koeien reeds dood, en de vierde snakte nog, toen hij in den stal trad.
Het was een gevoelige knak voor Klinkert, een knak, dien hij vroeger, toen er nog goudstukken onder den vloer lagen, gemakkelijk had kunnen herstellen, maar nu niet. Indien hij zijn boerderij wederom wilde opbeuren, was hij gedwongen eene nieuwe geldleening te doen, en hij was reeds niet meer aan de eerste, of wel een stuk land of een bosch te verkoopen, en het beste wat hij bezat, was reeds in de handen van anderen overgegaan.
Uit dien benarden toestand had Faust, met zijn groot verstand, geoordeeld zich op eene andere manier, dan met terstond wederom ander vee in te zetten, te kunnen redden. De granen waren in dien tijd tot eene groote duurte gestegen en de prijs werd nog dagelijks hooger. Een graankooper in het dorp had reeds goede zaken gemaakt, en naar men berekenen kon, moest de man, indien dat zoo voortging, in een kort tijdsverloop, oneindig veel geld winnen.
Zonder iemand, zelfs zijne dochter niet, te raadplegen, verkocht Klinkert uit de hand de schoonste panden, die hem nog overbleven, en leende zooveel geld op de Zilveren Ster, als de dorpsnotaris voorzichtig oordeelde te schieten. Met eenige duizenden in den zak, vertrok Klinkert naar Antwerpen, kocht koren en tarwe, en maakte, bij het stijgen der marktprijzen, goede zaken.
Bij dat glimlachje der fortuingodin meende de kortzichtige boer den vogel reeds te hebben geschoten. Een tweede, een derde en vierde maal gelukten de zaken even goed; en de graankooper berekende, dat hij, met de winst van een paar weken, gemakkelijk de Zilveren Ster op den ouden voet van voorspoed en luister konde terug brengen.
In een goede luim, die hij geen twee maal in zes jaren tijds had gehad, sprak hij zelfs in dien zin daarover met zijne dochter.
- Ach, vader, doe dat, zegde het opgebeurde meisje; ja, breng de Ster wederom op den ouden voet; tien melkkoeien, kalveren, geiten en varkens in den veestal, en in den paardenstal een paar ruinen zoo als voorheen.
- Zoo? Zoudt gij dat willen?
- Dan zou Sanna wederom vergenoegd zijn, en gelukkig leven, zoo als voorheen.
- Nu, dat zal gebeuren; heb maar een oogenblik geduld.
- Waarom niet terstond?
- Kan men zoo maar in eens van eene handelszaak afscheiden? Nu zie ik, dat gij geen verstand hebt.
- Ik wilde bewaren wat gij zoo gelukkig hebt gewonnen, en mij niet blootstellen, om wederom alles te verliezen.
- Neen, de zaken gaan goed; zij gaan van zelf en telkens als ik weêr nieuwe aankoopen doe, maak ik aanzienlijke winsten.
- Indien ook eensklaps de prijzen dalen, en....
- Dat kan niet.
- Behoud wat gij reeds hebt: een vogel in de hand is beter dan honderd in de lucht.
- Ja, dat is een oud, versleten spreekwoord, dat wel waarheid kan bevatten, doch hier niet toepasselijk is.
- Zeker is het toepasselijk; vader, ik heb zoo dikwijls uw zin gedaan, doe gij nu ook eens de mijne.
- Een oogenblik geduld; eer er drie maanden verloopen zijn, ben ik rijk genoeg om heel het dorp onder den knie te hebben..,. er zijn menschen, die met mij wel eens hebben gelachen, en dan lacht Klinkert met hen.... ieder zijn beurt.
- Nu gij zoo gelukkig zijt moest gij weêr boer worden zoo als voorheen, en dat kunt gij.... Kurk zegt het ook, liet zich het meisje onbedachtzaam ontvallen.
- Wat heeft Kurk zich te bemoeien met den han-