Bij de boeren.
(Zedeschets uit de brabantsche Kempen)
door
Dr. J.R. Snieders. (Turnhout.)
(Vervolg.)
- En nu zal ik inspannen! zeî Klinkert, zijn hoofd van de glasruiten terugtrekkend; al moest dan mijn paard op zijn kop in de sneeuw vallen en er blijven liggen, totdat de ezelsooren van den schoolmeester twee voeten lang boven zijn pruik uitsteken.
Hij ging de achterdeur uit, en riep tot zijn knecht:
- Inspannen!
- De wegen zijn glad alsof zij met zeep bestreken waren, antwoordde de knecht.
- Wat raakt mij het gladde ijs! riep Faust, met de hand boven zijn hoofd zwaaiend.
- Het paard is niet gescherpt, merkte de knecht aan.
- Dat hoeft niet, riep Faust; inspannen! en dat op het oogenblik; wij rijden naar 't bosch.
- 't Zou mij verwonderen, indien het paard levend terugkomt.
- Ook goed.
- Waarom het paard niet scherp gezet? morde de knecht.
- Tuig maar op! gebood Klinkert.
- Ik zou hem dan toch ten minste een paar stevige ijsnagels in den hoef laten kloppen.
- Geen ijsnagels! Niets, geen woord meer.... Span maar in!
- Vader, wordt ge nu zinneloos? vroeg Sanna.
- Ik zinneloos?
- Daareven hoorde ik nog een verstandig man zeggen, dat niemand het wagen mocht met een ongescherpt paard buiten te komen, dewijl....
- Dewijl?.... wie was dat groot verstand?
- Voor uw oogen toch ziet gij, hoe de wegen er uitzien.
- Ik vraag u wie dat groot verstand was?
- Vader, gij zult het u te laat beklagen, even als toen gij in den zomer....
- Zeg maar.... toen ik mijn hooi binnenreed.... Is het dat niet? Nu, dat raakt mij, en niemand heeft daar zijn neus tusschen te steken.... en nu vraag ik u voor de derde maal, wie dat groot verstand was. die beweerde, dat een ongescherpt paard niet buiten den stal kan gebracht worden?
- Och, vader, dat is toch om het even.
- Dat is niet hetzelfde; zeg op, wie was dat? De schoolmeester of de oude Kurk?
- Een van beiden.... Ja, het was Kurk, zoo als ik meen, antwoordde het meisje achteloos; wat komt dat er nu op aan?
- Zeker komt er dat op aan; want al was het maar daarom alleen, rijd ik naar 't bosch.
- Vader, waarom wilt gij toch altijd verkeerd handelen?
- Waarom praat gij altijd, zoo als anderen u voorpraten?
- Mag ik den knecht zeggen, dat hij het paard maar wederom zou uitspannen en op stal brengen?
- Volstrekt niet; wij rijden naar het bosch; anderen mogen hun paard aan de krib laten verschimmelen.... ieder doe zijn zin; ik den mijnen.
- Vader, gij zult een ongeluk krijgen, weende het meisje; waarom....?
- Daarom, daarom en daarom; en nu is 't uit! snauwde hij haar toe, terwijl hij op de kar sprong.
De knecht hield het paard bij den kop vast.
- Houd hem stevig bij het gebit, en licht hem den kop in de hoogte, en dan zacht rijden, sprak Klinkert; hoe glad het ook moge wezen, zoo blijft een paard altijd te been.... alles hangt af van den voerman... rijd maar op!
- Staat uw paard scherp? vroeg de boer, die recht tegen hem over woonde.
- Neen, neen; dat hoeft niet.
- Dan breekt gij armen en beenen, buurman; ik verwed een mud koren, dat uw paard een val doet, eer gij vijfhonderd stappen van hier zijt.
- Nu, laat hem dan vallen; alles is voor rekening der Zilveren Ster.... rijd voort, Jeurie!
- Zie, dat is nu eerst een dwarshout, zeî de buurman tot zijn vrouw, die ook aan de deur kwam; met een ongescherpt paard rijden, is zoo onmogelijk als sterren van den hemel te plukken, en toch wil en zal hij met het hoofd door den muur.
- Klinkert is altijd een stijfhoofdig man geweest, meende de vrouw.
- Ja, 't is enkel stijfhoofdigheid, niets anders; denkt gij dat hij zelf niet overtuigd is, dat ik hem de waarheid zeg? Zoo dom is hij juist niet.... Wat heeft hij een groot kruis op zijn voorhoofd! gaat hij weêr naar de kerk?
- Neen, dat kruis haalde hij in de kerk niet, antwoordde de vrouw; zijn knecht vertelde mij daar even, dat Faust zich dat uit spotternij met een gebrande kurk op het voorhoofd heeft geteekend.
- Uit spotternij?... Voor een schepel gouds deed ik dat niet.
- Ook zeî mij de knecht, vervolgde de vrouw fluisterende, dat Klinkert, dezen morgen, bij zijn ontbijt, boter, en zelfs een stuk ham at.
- Die neger!
- Dat leert hij van die stadsche heeren, die gisteren hier als zinneloozen met hun momgezichten door het dorp liepen, en heel den nacht daar in de Ster zaten te drinken, te zingen en op de fluit te spelen....
- Klinkert speelt met zijn geluk, zeî de man, terwijl hij de kar langs den weg nakeek; ai, ai! wat is dat? daar begint het paard al op zijn poot te spelen....
- De paarden zijn dartel, nu zij geen werk hebben.
- Ai, ai! krak, krak! daar valt het beest! Dat is een ongeluk; en het was te voorzien.
Hij liep den weg op, om het arme dier weer overeind te helpen.
In een oogenblik was heel de buurt op de been; groot en klein liepen naar de plaats, waar het paard onder de kar lag.
Het paard lag onder de gebroken berrie, en Faust Klinkert was bij het vallen der kar voorover getuimeld, en met het voorhoofd op de scherpe sponde neêrgeslagen. Hij was ernstig verwond en verloor een stroom van bloed, dat rookend op de koude sneeuw neêrviel.
- Kan ik u helpen? vroeg Huib Kurk, zijn gewezen knecht, die daar juist voorbij kwam. Kom hier, baas Klinkert; ik zal u mijn zakdoek stevig om het voorhoofd binden.... zoolang de dokter niet hier is, moet dat de eerste zorg zijn, in dergelijke gevallen.... ten minste dat beweert mijn grootvader, die veel ondervinding heeft.
- Blijf van mijn lijf; ik heb niemand noodig, antwoordde Klinkert, op barschen toon, terwijl hij zijn voorhoofd afwiesch met opgeraapte sneeuw.
- Klinkert heeft zich ernstig bezeerd, fluisterde Huib Kurk de buren rechts en links in de ooren; de wonde heeft den vorm van een kruis, vlak boven den neus.
- Ai, ai, ai! riep iemand, die op zijn hurken bij het paard ging zitten; het arme dier heeft zijn poot gebroken.
- Dat liegt ge toch zeker? zeî Klinkert, met een verwensching er bij.
- Gebroken! In het midden!
- En dat geen vijf schreden van de plaats, waar verleden jaar de hooikar nederviel, fluisterde Huib Kurk.
- Wie daarin Gods vinger niet ziet, is geen verstandig mensch, zegde de buurman van Klinkert, dezelfde boer, die recht over de Zilveren Ster woonde, en slechts eenige minuten geleden, hem gezegd had: ‘ik wed dat uw paard een val doet, eer gij vijfhonderd stappen van hier zijt.’
- Dat komt er van, zeî een ander, wanneer men den aschdag onteert.... eet maar boter, melk en ham, gij ziet wel wat er van komt.
- En strijk uit spotternij maar met een gebrande kurk een kruis over het voorhoofd; nu staat er een bloedkruis! mompelde de knecht van Klinkert, die zich inwendig verblijdde om de geduchte les, welke zijn stijfhoofdige meester daar kreeg; 't is jammer, doodjammer van 't paard!
- Denkt gij dat ik niet hoor wat gij zegt? grijnsde Klinkert, die op de sneeuw zat en zijn hoofd tegen het rad der kar het rusten; indien mijn paard sterven moet, is het voor mijne rekening.... baas Klinkert heeft niemands geld noodig om een ander te koopen, en wat mijn gekwetst hoofd aangaat, dat is het mijne, en ik doe er meê wat ik wil.... en daarmeê uit.
Op den arm van een paar buren leunend, werd Klinkert naar huis gebracht; maar het paard met zijn gebroken poot werd, even als de arme vos, door den vilder op de plaats van den val de hartader afgestoken, en daarna naar den paardenakker gesleept.
- 't Gaat slecht met Faust Klinkert, meenden de buren; die van daarboven begint hem achter de veeren te zitten.