De Gilde van St. Lucas.
Over die belangwekkende Gilde, te Antwerpen, is door de geschiedschrijvers veel licht geworpen. Inderdaad, wij weten door de uitgegeven bescheiden, welke invloed deze vereeniging, in de verschillende tijdvakken der geschiedenis, op de schoone kunsten heeft uitgeoefend. Die invloed was echter niet altijd even groot en zelfs in de 17e eeuw schier van geene waarde.
De bibliophilen van Antwerpen hebben nu het Boek, gehouden door Jan Moretus II als deken der St. Lucasgilde (1616-1617) uitgegeven, en uit die rekeningen blijkt, dat men er destijds slechts aan dacht goeden sier te maken. Het grootste deel der inkomsten van de Gilde, die niet alleen uit schilders bestond, werd letterlijk in eten en drinken verslonden. Onder de 574 leden telde men 216 schilders, 19 beeldhouwers, 8 plaatsnijders, 30 boekdrukkers en boekverkoopers, 45 borduurwerkers; verder: clavecimbelmakers, glazenmakers, tafereelmakers, koffermakers, koopliê in schilderijen, goudslagers, zilversmeden, vergulders, letterstekers, boekbinders, gleizenpottenbakkers, telloorschilders, enz., enz.
De inkomsten der Gilde, zegt Max Rooses in zijn voorwoord van gemeld boek, beliepen 1510 gulden 15 stuivers; de uitgave 1441 gulden 5½ cent. Aan den maaltijd, tijdens gemeld dekenschap, besteedde men gl. 478-7¾; men dronk verder bij iedere gelegenheid: ‘Er wordt gedronken, als de wijnmeesters aangenomen worden; er wordt gedronken, als de meesters sterven, die eenige guldens ten beste geven om op hunne uitvaart verteerd te worden; er wordt gedronken, als de nieuwe deken gekozen wordt en de oude zijne rekening maakt; er wordt twee maal gedron ken, als de wijn geproefd wordt; er wordt gedronken, gespeeld en wilde muziek gemaakt, wanneer een der personages begraven wordt; er wordt vooral gedronken en gegeten op de twee dagen die het Sint-Lucasfeest duurt.’
Twee en dertig jaar later verteerde men op die twee dagen niet minder dan 1481 gulden; in 1676 had de Gilde 1800 à 2000 gulden inkomen en men at en dronk er 1300 van op! De kunst telde dus voor niet veel of, beter gezegd, voor niets meer in de werking der Gilde. Ook de lijst der leden, welke ons door de bibliophilen wordt kenbaar gemaakt, komt ons al te gemengd voor om veel kunstenleven voort te brengen. Het getal leden tooneelisten, leden der Violieren, beloopt in gemeld jaar 91, waarvan een lintwerker en tevens bode op Zeeland, twee metsers, een oplegwerker van tapijten, een pijlmaker, een stoffeerder, een schilder en een zilversmid - weinig kunstrijks zou men bij den eersten oogslag zeggen.
Wat aangaat het banket in gemeld jaar, onder het dekenschap van Jan Moretus II gegeven, het getuigt in ieder geval van goeden ‘appetijt.’ Den eersten dag leverde de poelierster 27 ‘cappuynen,’ 8 patrijzen, 9 sneppen, 200 vinken, 12 lijsters; den tweeden dag 7 kapuinen, 6 kiekens, 125 vinken, 27 watersneppen; verder werd geleverd: 26 pond kalfsvleesch, voor 10 stuivers ‘merchpypen,’ ‘swesers’ worsten, 9 tongen, 92 pond schapenvleesch, 800 oesters (waarvoor men 10 gl. 8 ct. besteedde), 14 schelvisschen, 18 amandeltaarten, cappers, olijven, fruit, verschillend gebak, brood, een ton bier, 202 potten wijn, enz., enz.
Het feest werd blijkbaar prachtig in de kerk gevierd. Immers, de groote klok werd geluid, de beiaard juichte met vroolijke toonen over de stad; het orgel speelde; zangers der kerk en stadsspeelieden werden gerequireerd, en de kapel was met tapijten behangen. Ook de stoet die tempelwaarts toog, moet een feestelijk aanzien hebben gehad. Het lokaal waar men zoo dapper, als hooger gezegd, dischte, was met tapijten behangen, en wij vinden in de rekening 5 gl. 10 ct. aangeteekend voor ‘muzieck op de kamer ter maeltijt, de twee dagen.’
De glazen van dat banket werden gehuurd voor 3 gl. 12 ct.; het tin voor 6 gl. 13 ct. Saerken Grapheus kreeg 2 gl. 8 ct. om het zilver te bewaren; Hans de Haen 1 gl. 12 ct. om den wijn gaê te slaan; den kok Engelbert werden 8 gl. voor zijn dienst toegedeeld, en voor het ‘openen van oesteren ende thuys brengen 1 gl. 13 ct.’ Een aantal andere rekeningen getuigen er van, dat onze voorzaten zich gaarne en voortdurend aan feestmalen vereenigden, en dat ten minste die geneigdheid, nog zoo levendig bij de Vlamingen tegenwoordig, niet van gene zijde der grenzen is overgewaaid.