Zonder den ijzeren wil van den ingenieur zou het ons dien namiddag wellicht eveneens gegaan zijn, te meer daar de notaris voortdurend geneigdheid betoonde voor dit of dat voorwerp halt te maken en aan zijn indrukken door luide bewondering lucht gaf. De Franschman liet zich echter niet van zijn stuk, of liever van zijn doel afbrengen, stapte moedig voort als ware hij geheel onverschillig voor hetgeen hij rondom zich zag en... was ten laatste toch gedwongen zich naar de begeerte van zijn neef te schikken. Van een aantal zeer ongelijksoortige voorwerpen omringd, ontmoetten wij op onzen weg een soort van bibliotheek, eene allerprachtigste boekenkast, versierd met het fijnste snijwerk en met godsdienstige zinnebeelden getooid.
De notaris van Nergenshuizen liet een kreet van verrassing en voldoening hooren en bleef stokstijf staan.
‘Maar ga toch voort, neef,’ riep de ingenieur ongeduldig, ‘zoo doorgaande leggen wij geen vijftig meters per dag af.’
‘Kijk, kijk, ik heb er vroeger tehuis reeds zooveel over gelezen en nu ontmoet ik het hier, - hoe toevallig!’
‘Wat is er dan toch gaande, neef?’ hervatte de Franschman. ‘Gij schijnt inderdaad opgewonden, overspannen.’
‘Of ik er ook reden toe heb - kijk daar!’ En de goede man wees naar de volgende inscriptie op de bibliotheek, waar wij ons dat oogenblik voor bevonden:
Bibliothèque monumentale destinée au Vatican.
‘Gij bedoelt?’ vroeg weder de ingenieur.
‘Maar weet gij dan niet, dat een uwer landgenooten, de Eerw heer Sire, directeur van het seminarie van den heilige Sulpicius alhier, eenige jaren geleden het plan had opgevat, de pauselijke bul, op het geloofspunt van de Onbevlekte Ontvangenis betrekking hebbend, in alle talen der wereld te doen overzetten en de gezamenlijke handschriften den Heiligen Vader aan te bieden. Dat plan is tot uitvoering gekomen en met belangstelling heb ik indertijd de beschrijving gelezen der prachtige verzameling manuscripten, in eene bibliotheek tot een heerlijk geheel vereenigd, en zie, die bibliotheek staat thans voor mij in al hare pracht. Ik moet haar meer nauwkeurig bezien.’
Terwijl mijn opgetogen landgenoot nog sprak, was ik reeds begonnen het inderdaad bewonderenswaardige gedenkteeken van nabij te bekijken, en 'tzij de Franschman zich evenzeer tot de bibliotheek aangetrokken gevoelde, 'tzij hij ditmaal zijn neef ter wille meende te moeten zijn, - weldra waren we alle drie in de beschouwing van het prachtstuk verdiept en hadden we voor het oogenblik het doel van onzen tocht geheel vergeten.
De bibliotheek, welke de kostbare handschriften bevat, is den inhoud en hare bestemming volkomen waardig. Zij rust op dertig zwaar vergulde voeten. De zijden zijn versierd met kostbare emails, waarop zich kransen van wilde rozen slingeren, het zinnebeeld van Onze Lieve Vrouw van Lourdes; porseleinen schilden bevatten de wapenen van alle landen, welke tot de verzameling hebben bijgedragen, alsook gezichten van steden of merkwaardige gedenkteekenen uit alle deelen der wereld. Hooger op ziet men heerlijke fresco-schilderingen, o.a. den stoet voorstellend, samengesteld uit de afgevaardigden van alle landen der wereld, die den Heiligen Vader hunne vertalingen komen aanbieden. Het geheel is bekroond door een prachtig standbeeld van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, wier liefelijk gelaat eene onweêrstaanbare aantrekkingskracht uitoefent. Beneden het standbeeld leest men in keurige letters:
PIO IX P.M.
ORBIS CATHOLICUS.
Grooter nog is de innerlijke waarde van het geschenk. De Pauselijke bul is in vierhonderd talen overgebracht en saamgevat in meer dan honderd banden, het oog boeiende door hunne verscheidenheid en rijkdom. Ieder deel is op zich zelf een prachtwerk, gebonden en versierd naar den smaak van het land, welks taal het weêrgeeft. Sommige banden zijn met goud- en zilverdraad opgelegd, andere zijn op oostersche wijze versierd met edelgesteenten; het handschrift van Guatamala is gevat tusschen twee kostbare platen van onixsteen, de titel van het egyptische manuscript bestaat uit hiërogliefen van de oude priestertaal; het perzische heeft een omslag van fijn lakwerk, met beschilderde rozen en bloemenkransen versierd. Ieder handschrift is verder getooid met de zinnebeelden van het land, waaruit het afkomstig is, zoodat het geheel de Vaticaansche bibliotheek, waarvoor de kostbare verzameling bestemd is, volkomen waardig mag heeten.
Lang, zeer lang hielden wij ons voor deze heerlijke schepping van den abbé Sire op, en bij mijne opmerking, dat het tijd werd ons verder te begeven, scheidde niet alleen de notaris, maar zelfs de voortvarende ingenieur slechts noode van dit prachtig gedenkstuk der Kristelijke kunst en van den Kristelijken godsdienstzin.
‘Nog een zulke overwinning en ik ben verloren,’ riep indertijd Phyrrus; dien uitroep parodieerende, riep ook de ingenieur al lachende: ‘Nog een zulke ontmoeting en het paviljoen van Parijs is voor ons van daag verloren!’ Gelukkiger dan Phyrrus bleef het echter bij de eerste ontmoeting, zoodat wij spoedig goed en wel het hoofddoel van ons tentoonstellingsreisje bereikt hadden.
Het ‘paviljoen van de stad Parijs’ is een uitgestrekt gebouw, tegen alle verwachting in uitwendig eer plomp dan bevallig, maar inwendig opgevuld met de kostbaarste en bezienswaardigste inzendingen, allen uitsluitend uit de hoofdstad afkomstig. Zoo ergens dan wordt hier het bewijs geleverd wat gemeenschappelijke samenwerking vermag, want, zoo als wij zeiden, het paviljoen biedt op zich zelf eene volledige tentoonstelling aan, waar men met vrucht eene week zou kunnen vertoeven. Wat Parijs in het officieele en maatschappelijke leven opmerkelijks aanbiedt, is hier tot een schoon geheel vereenigd, en het bewijs is hier geleverd, dat Frankrijks hoofdstad ten naastenbij alles produceert, waarop het beschaafde Europa zich beroemt, zoodat men de expositie van het paviljoen van Parijs eene verkleinde photographie van de wereldtentoonstelling op het Marsveld zou kunnen noemen.
Het is mijn plan niet mijne lezers te vermoeien met eene opsomming der talrijke artikelen van smaak, kunst en weelde, door Parijs hier uitgestald; zulk eene opsomming blijft altijd dor en vervelend; trouwens, de parijsche artikelen even als de parijsche modes weten tegenwoordig overal hun weg te vinden, en niet het minst in ons vaderland, dat altijd zijne grenzen wagenwijd openzet voor 'tgeen het zuiden ons aanvoert. Ik vergenoeg mij met eene vluchtige beschouwing van het technisch gedeelte dezer expositie, te meer daar de ingenieur, uit licht verklaarbare voorliefde tot zijn vak, hierop mijne bijzondere opmerkzaamheid vestigde.
Mijn fransche geleider deed in de eerste plaats mijn oog vallen op de prachtige albums met teekeningen van het oude en nieuwe Parijs, in plaat en tekst de geschiedenis van de ontwikkeling der stad voorstellende.
‘In de eerste eeuw onzer jaartelling,’ aldus onderrichtte ons de ingenieur, ‘was Parijs een armzalig visschersdorp, Lutetia genoemd, op het Seine-eiland gelegen, waar zich thans de statige torens der wereldberoemde Notre-Dame verheffen; langs beide oevers der rivier strekten zich toenmaals slechts ondoorwaadbare moerassen en ondoordringbare wouden uit. Eeuwen lang hield die toestand aan; ziehier een oud plan van Parijs, waarschijnlijk van het begin der 12de eeuw. De Seine-eilanden maken nog altijd de eigenlijke stad uit, langs de oevers der rivier verheffen zich nog steeds geene straten en huizenrijen, maar de monniken der middeleeuwen, die links en rechts hunne kloosters hebben opgeslagen, bereiden den bodem voor om de wereldstad te dragen. Als pionniers der beschaving hebben zij de wouden uitgeroeid, de moerassen drooggemaakt, den grond toebereid, de lucht gezuiverd; straks zullen zich woningen rondom die gezegende kloosters verheffen, die tot wijken aangegroeid, langzamerhand in de ontluikende stad worden opgenomen en de latere wereldstad helpen vormen. Zie die andere kaart, uit het midden der 16de eeuw, nog altijd vormt het Seine-eiland, met zware muren omsloten, het middelpunt der stad, maar talrijke voorsteden hebben er zich omheen gevormd, door uitgestrekte tuinen afgewisseld. Een halve eeuw later heeft de stad wederom een aanmerkelijke uitbreiding verkregen; zij strekt zich ten noorden tot de Bastille, ten westen tot de Tuilerieën uit en is met een zwaren muur omringd, welks talrijke torens en bastions iederen vijand tarten; de voorsteden bevinden zich voortdurend buiten de wallen der eigenlijke veste. Maar reeds in de helft der 17e eeuw werden de muren geslecht en tot boulevards ingericht, de voorsteden bij de eigenlijke stad getrokken, de prachtige paleizen en kerken gebouwd, en zoo verrijst langzamerhand het moderne Parijs, de trotsche wereldstad met hare twee millioen inwoners, met hare schitterende weelde en afzichtelijke armoede, met hare beschaving en hare verleidingen, welke haar den naam van het moderne Babylon gegeven hebben.
‘Wat eene reuzenstad als Parijs dagelijks behoeft, hebt gij o.a. in de ‘Halles centrales’ en de ‘Halles aux vins’ kunnen zien. Parijs leeft echter niet slechts bij brood, vleesch en wijn. - het behoeft in de eerste plaats eene ontzaglijke hoeveelheid water tot huishoudelijk gebruik, tot reiniging en besprenkeling der straten, en tot voeding der talrijke bronnen en fonteinen. Ziehier de plannen en afbeeldingen van de reusachtige waterleidingen, die de wereldstad in alle richtingen doorkruisen en in het geheel dagelijks 340.000 kubiek meter water aanvoeren. Voor een gedeelte kan men het Seine-water gebruiken, dat met geweldige stoomwerktuigen in hooggelegen bassins opgepompt wordt en van daar, door middel van overdekte waterleidingen, de fonteinen voedt en aanvoer geeft tot reiniging der straten. Voor huishoudelijk gebruik kan echter het half verontreinigde Seine-water niet gebruikt worden; het drinkwater komt daarom van de bijrivieren der Seine; door aquaducten, 170 kilometers lang, wordt de geweldige watermassa naar Parijs gevoerd, door middel van stoompompen in reusachtige bekkens verzameld en van daar weder in afzonderlijke buizen door de straten en in de 45.000 huizen der hoofdstad, tot de hoogste verdiepingen opgevoerd.
‘Het is echter niet genoeg het water binnen Parijs te voeren, er moesten ook middelen gevonden worden om het gebruikte en grootendeels verontreinigde water weêr buiten de stad te leiden, wilde de hoofdstad niet aan allerlei booze ziekten ten prooi worden. Tot dat doel is de geheele stad met gewelfde kanalen ondergraven, langs welker onderaardsche oevers men veilig wandelen kan. Men zou meenen hier een opeenhooping van afzichtelijke vuiligheid aan te treffen; niets is echter minder waar: deze onderstadsche kanalen zien er zindelijk en frisch uit en voeren dan ook alleen het overtollige regenwater af, dat naar de Seine gevoerd wordt, maar in het midden dier kanalen bevinden zich, zoo als gij op deze afbeelding zien kunt, één meter dikke ijzeren buizen, die onder de Seine doorloopende, door middel van krachtige stoommachines haren inhoud, den afval van Parijs, naar twee uren van de stad gelegen velden voert, waar die afval gedeeltelijk als meststof verwerkt, gedeeltelijk in de rivier gestort wordt. In den laatsten tijd is zelfs het plan geopperd tot het aanleggen van een reusachtig afvoerkanaal, dat den afval rechtstreeks naar zee zal geleiden, daar in de streken westwaarts van Parijs talrijke klachten aangeheven worden over de verontreiniging van den bodem en den dampkring. Hoevele millioenen dit reuzenwerk ook zal kosten, twijfel ik niet of het zal eenmaal tot stand komen.’
De ingenieur was hier geheel in zijn element en lichtte zijne verklaringen toe met de prach-