Het kleine in de natuur.
Over het algemeen is de mensch maar al te veel gewoon om de wonderen der natuur, welke hij bij iederen stap ontmoet, met onverschillig oog te aanschouwen. Hoe vele duizenden zijn er niet die opzien naar den met sterren bezaaiden hemel - die anders toch zulk een groote aantrekkingskracht op ons gemoed uitoefent - zonder dat daardoor eenige gedachte bij hen wordt opgewekt! Doch laat ons niet zoo hoog onze stof voor een natuurwetenschappelijk opstel zoeken: de aarde biedt ons daarvoor een even rijken schat aan. Vooraf evenwel, ter wille eener geschikte inleiding, eenige opmerkingen waarmede het firmament te maken heeft.
Slaan wij den blik naar den gesternden hemel, dan spreidt zich voor ons oog het oneindige luchtruim uit, van welks omvang, gelijk de groote fransche natuurkundige Pascal met recht zegt, wij ons zelfs geen denkbeeld kunnen maken. De eenige maatstaf, die wij hier hebben, is de lichtstraal, welke in één seconde 42.000 mijlen aflegt. Doch ook hier schiet ons begrip te kort. Volgens de berekeningen van den engelschen geleerde Sir John Herschel heeft het licht der sterren van den melkweg niet minder dan 2000 jaren noodig om tot ons te komen. Daar we weten dat de lichtstraal 8½ minuut over zijne reis van de zon naar de aarde doet, hebben we de inlichtingen om den afstand van de zon te berekenen. Intusschen baat ons dit nog niet zoo wij de diepte van het wereldruim wenschen te bepalen. Onze verbeelding is niet bij machte zich de ruimte voor te stellen welke de lichtstraal in vier en twintig uren doorloopt, laat staan dus den afstand die zij in 2000 jaren aflegt. En de sterren van den melkweg vormen nog lang niet de grenzen van het wereldruim. Was het ons gegeven die lichtbollen te betreden, zoo zouden wij van daar wederom sterren zien die even ver van ons verwijderd waren, en zoo we telkens hooger stegen, zouden we nog een aantal keeren datzelfde ondervinden.
Gelijk het ontmeetlijk ruim, verstommen ook de myriaden van wezens waarmede onze aarde bevolkt is, den geest van den mensch; doch de wetenschap heeft ons de middelen aan de hand gedaan om, althans eenigzins, tot een begrip van het oneindige te geraken. Even als wij door middel, van den telescoop in het firmament doordringen, waarbij de sterren vele duizenden mijlen nader tot ons komen. zoodat de planeten zelfs bepaalde vormen en kleuren aannemen - evenzoo kunnen wij met den microscoop in de geheimen van het oneindig kleine dringen en worden wij door dat werktuig in staat gesteld datgene te meten, wat bij eene tweeduizendvoudige vergrooting zich nog slechts als een klein punt aan ons verto nt.
Door de beschouwing der groote dieren vergeten velen de kleine microscopische wezens de verdiende aandacht te schenken. De laatsten, schoon met het bloote oog onzichtbaar, spelen niettemin in de huishouding der natuur een even voorname rol als de eersten; de rang welken zij bekleeden is niet minder aanzienlijk, en al zijn ze zoo nietig dat men ze niet eens ziet, ze zijn er niet te minder om bestemd, met dikwijls schrikwekkende snelheid de meest ongewone, zonderlinge en onverwachte verschijnselen, ja somtijds de geweldigste storingen in de natuur te weeg te brengen.
Deze kleine diertjes bestaan reeds zoo lang als er organisch leven op onze aarde is; zij hebben dit als het ware ingeleid en alle geologische tijdperken doorleefd zonder noemenswaardige veranderingen te ondergaan; zij komen overal voor, want overal vinden zij datgene wat voor hunne voortteeling noodig is; zij verspreiden zich van de polen tot den evennachtslijn, van den hoogsten top der bergen tot den diepsten bodem der zee, en overal groeien zij met eene vruchtbaarheid zonder grens of maat.
Op den kruin van den Montblanc en