der staartsterren, sloegen de vijandelijke bommen links en rechts in, huizen doende instorten, menschen verpletterende. Zelfs voor het plein aan onze voeten woelden de kogels den grond om, en meermalen vlogen gedurende den nacht de kogels met akelig gegons over de kathedraal heen, terwijl ik eenige seconden later op honderden meters afstands de roode vlam zag uitslaan.
‘Welk een vreeselijke tijd voor Parijs, maar door hoeveel geweldiger beproevingen zou hij gevolgd worden! De wapenstilstand werd gesloten; van deze hoogte zag ik ginds in het westen de pruisische troepen als overwinnaars langs de Champs Elysées defileeren, maar te gelijker tijd verlieten zij den omtrek der stad, en scheen, zoo al niet een tijdperk van geluk, dan toch van rust te zullen aanbreken. Maar de Rooden, die reeds gedurende het beleg pogingen hadden aangewend om het stadhuis te overrompelen, spanden nu hunne uiterste krachten in, om het roer in handen te krijgen. De nationale garde, na het sluiten van den wapenstilstand noodeloos en wegens de heerschende gisting gevaarlijk geworden, behield hare wapenen en sleepte zelfs de kanonnen naar de hoogten van den Montmartre, dien gij ginds in het uiterste noorden der stad ziet verrijzen. De 18 maart (1871) brak aan en daarmede de zegepraal der Commune. Van uit de verte hoorde ik het donderen der kanonnen, de kreten der strijdenden, eindelijk de zegezangen der overwinnaars: de regeeringstroepen waren tegen den Montmartre opgerukt en hadden zich, na een verbitterden strijd tegen de bataljons det nationale garde, gedwongen gezien de verovering der barricades op te geven, waarna generaal Vinoy genoodzaakt was zich op den rechteroever van de Seine terug te trekken.
‘Thans vreesde ik het ergste, want menige revolutie heb ik reeds bijgewoond, en zoowel in 1830 als in 1848 heb ik mij met eigen oogen van de brooddronkenheid en razernij eener opgezweepte arbeidersbevolking kunnen overtuigen.
‘Mijn vrees werd bewaarheid; spoedig vernam ik, dat twee generaals van ons leger, Lecomte en Clément Thomas, wier grafmonument gij op Père Lachaise kunt vinden, door het grauw waren vermoord, terwijl ik ter zelfder tijd het stadhuis, ginds aan den overkant der Seine, door de opstandelingen zag bezetten, die uit de vensters het roode vaandel uitstaken. Eenige dagen later - ik meen den 28 maart - werd de Commune op het plein van het stadhuis bij het bulderen van het geschut plechtig afgekondigd. Van dat oogenblik af strekte de vreeselijke Commune haar looden hand over de geheele stad uit.
‘Alle openbare gebouwen werden door de razende opstandelingen bezet; ook onze schoone Notre-Dame, helaas! werd onteerd door de schandelijke bacchanaliën der Communards, en slechts aan mijn hoogen leeftijd, die mij in 't oog der woestelingen onschadelijk deed schijnen, had ik het te danken, dat ik leven en vrijheid behield. Men stond mij zelfs toe op dezen toren te blijven, zoo als eene rooverbende, die zich in een overweldigd huis genesteld heeft, den ouden, onschadelijken waakhond zijn plaats laat. Minder gelukkig, helaas! was de vrome aartsbisschop, Mgr. Darboy, en de geestelijkheid onzer hoofdkerk. Ziet gij daar ginds, niet ver van de juli-kolom op het Bastilleplein, dat massief gebouw? Het is de gevangenis Mazas; daarheen werden al die eerbiedwaardige en hei lige mannen gesleurd; daar hadden zij wekenlang den heiligschendend en spot der woeste moordenaars te verduren, tot zij na eene gevangenschap van een maand naar La Roquette werden overgevoerd, om den 23 mei als martelaars voor hun godsdienst en hun plicht onder het moordend lood der ellendelingen te vallen.
‘Intusschen was de stad geheel en al ten prooi aan de onmenschelijke woede der Communards; nu en dan beproefden de goedgezinden een zwakke poging om de revolutie tot staan te brengen, maar elke poging werd in hun bloed gesmoord, en terwijl buiten de vestingwerken het kanon donderde, ratelde dag en nacht het pelotonsvuur op de straten en pleinen van het zwaar beproefd Parijs. Mac-Mahons troepen naderden echter meer en meer onze stad; de verschillende forten werden een voor een door hem bezet, doch ik wist niet of ik er mij over verblijden dan wel bedroeven moest, want vage geruchten liepen door Parijs, dat de aanvoerders der Commune besloten hadden, bij den intocht der troepen van Versailles, Parijs aan de vernietiging prijs te geven en zich zelven en hunne vijanden onder de puinen der brandende hoofdstad te begraven. Daarenboven zag ik van ver en nabij onheilspellende toebereidselen maken, om die onzalige bedreiging uit te voeren en toen het, in den nacht van den 22 mei, onze troepen na een lange worsteling inderdaad gelukte, van uit het westen de stad binnen te dringen en het Marsveld en de Champs-Elysées te bezetten, deden de oproerlingen hun vloekwaardigen eed gestand en werd het lijkfeest der Commune op eene der Commune waardige wijze gevierd.
‘Wat ik van hieruit in die dagen der verschrikking zag, vermag ik niet uit te spreken, doch ik heb mij toen eene aanschouwelijke voorstelling gevormd van den dag, wanneer bij den ondergang der wereld de aarde door het vuur des hemels zal verwoest en al wat leven heeft vernietigd worden. Het tromgeroffel weêrklonk van het eene einde der stad tot het andere; het trompetgeschal riep de bevolking naar de barricades, het geweervuur ratelde zonder ophouden van alle zijden, en de machtige donder van het kanon vermengde zich met het wraakgeroep der strijders, de kreten der stervenden, het onheilspellend gehuil en gezang der afschuwelijke petroleurs en petroleuses.
‘Ik bevond mij sedert dagen alleen op dezen hoogen toren, maar ik waagde het niet mij naar beneden te begeven, want onder mij huilde de razende menigte en de met geweren of, erger nog, met petroleumkruiken gewapende vrouwelijke furiën dreigden te verscheuren wie haar in handen viel. Ik bleef dus boven, en hoewel ik mij nu en dan aan het ijselijk tooneel onttrok door mij in een donkeren hoek te verbergen, de nieuwsgierigheid dreef mij telkens weder naar deze galerij, waar zich voor mijn oog het schouwspel van de verwoesting eener wereldstad ontvouwde. Want naarmate Mac-Mahon dieper Parijs introk, staken de Communards de schoonste gebouwen van Parijs in brand en verlichtte de onheilspellende gloed van het roode vuur dat tooneel van bloeddorst, moord en vernietiging. Ik zag gansche benden razende mannen en vrouwen, beladen met emmers en vaten petroleum, zich naar die punten der stad spoeden, waar de lichtelaaie vlam ten hemel sloeg, en een oogenblik later was de gansche omtrek een onmetelijke vuurzee, met de brandende armen om zich heen grijpend en alles dreigende te omvatten. Het heerlijke paleis der Tuilerieën ging in vlammen op en rondom dien vuurkolk dansten helsche furiën een ijselijken doodendans. En altijd dichterbij rukten vernieling en dood; links en rechts, voor en achter woedde het vuur, greep de vreeselijkste dood om zich heen. Daar, aan den overkant der Seine, slechts enkele honderden schreden van de Notre-Dame verwijderd, barstte eveneens het vernielend vuur uit. Het was in den nacht. Ik zag onbestemde spookgestalten met brandende fakkels rondom het machtige gebouw dwalen; ik hoorde onheilspellende kreten uit den woesten volksdrom opgaan bij het dood en verderf verspreidende kanongebulder in de verte. Toen sloeg de purperen vlam omhoog en de groene wateren van de Seine schenen rood als bloed, rood als de bruisende vlam, rood als het vaandel der Commune: het heerlijke Hôtel-de-Ville ging in vlammen op. Welk een schouwspel! En immer hooger steeg het kronkelende vuur, en alsof zelfs de hemel aangestoken was, wierp ook de lucht een bloedrood schijnsel af. De wind dreef de slingerende vlammen over de Seine - een brug van vuur - en de gloeiende vonken vielen op de Notre-Dame neder. Nog altijd stond ik over deze galerij geleund; mijn haren verzengden, strak spande zich de droge huid over mijn gloeiend gelaat, mijne oogen schenen brandende kolen, de vurige gloed dreigde mij te verstikken, maar het was mij onmogelijk mij aan dat schouwspel der verschrikking te onttrekken, tot ik buiten kennis hier op deze steenen neêrzonk.
‘Toen ik den volgenden morgen uit mijne verdooving ontwaakte - het was den 27 mei, meen ik - zag ik rondom mij niets dan gapende en rookende puinhoopen, maar de Notre-Dame was behouden gebleven en beneden mij bespeurde ik de uniformen en wapenen van ons reddend leger: het mishandelde Parijs bevond zich in de macht van Mac-Mahons troepen. Toen eerst durfde ik mij weder naar beneden begeven, om in de ontwijde kerk neêr te knielen en God te bedanken voor de wonderbare redding.’
Tot zoover het verhaal van den torenwachter; ditmaal genoot de goede man de voldoening, dat wij met aandacht naar hem geluisterd hadden, doch toen hij ons een oogenblik later, weêr in zijn gewonen eenvormigen gidstoon vervallende, de uitlegging gaf van de reusachtige klokken in den toren, de naar zijn zeggen 122.500 kilogram zware Bourdon (de hommel) en de kleinere, doch even merkwaardige Sebastopolklok, waren wij nog te zeer vervuld van 'tgeen wij op de galerij vernomen hadden, zoodat wij ons haastten naar beneden te stijgen, 'tgeen ons minder moeite kostte dan de gang opwaarts, zoodat zelfs mijn zwaarlijvige landgenoot het er tamelijk goed afbracht.
J.A.V.