onder zijne medeburgers. Hij zond schepen naar Holland en Zeeland, om de stad van levensmiddelen te voorzien, die echter weldra uitgeput waren, zoodat zich de hongersnood onder de bevolking begon te vertoonen.
Artevelde zocht daarom den vrede en bood den graaf geheele onderwerping aan, indien hij slechts de oude vrijheden der Gentenaars eerbiedigde. Doch deze eischte eene overgave op genade of ongenade.
Den 29 april 1382 kwam Artevelde in Gent terug en bracht hun het antwoord van den graaf over. De woede daarover kende thans geen palen. Alles wat Gent aan strijdbare mannen bezat, kwam op de Markt bijeen, waar het besluit werd genomen naar Brugge te trekken en daar den vijand aan te vallen.
5000 Gentenaren trokken onder Artevelde naar Brugge en hielden stand in de vlakte van Beverhoutsveld op een uur afstands van Brugge, van waar zij nogmaals een gezantschap naar den graaf zonden, om eene laatste poging te doen.
In Brugge vierde men dien dag een groot feest en onder het gejuich van de niets vermoedende Bruggenaren, bereidde zich het Gentsche leger tot den slag voor, daarbij niet weinig bemoedigd door de opwekkende taal van Artevelde, die hun den nood hunner broeders in de zwartste kleuren schilderde.
Eenige verspieders hadden intusschen de Bruggenaren gewaarschuwd en alvorens het Gentsche leger kon optrekken, traden eerstgenoemden gewapend hunne poort uit om de Gentenaren te verjagen. Te vergeefs merkten enkele ridders op, dat het onvoorzichtig was, met een leger van door den feestwijn bedwelmde burgers een vijand aan te vallen die op zijne hoede was; men luisterde niet naar hen en de graaf was verplicht zich met zijne achthonderd ruiters bij de veertigduizend man te voegen, die in wanorde door elkander liepen.
De aanval had zonder de minste orde plaats, en bij de eerste losbranding der Gentsche kanonnen vlood alles naar de stad terug, op den voet gevolgd door de Gentenaren. Lodewijk de Male vluchtte insgelijks en kon zijn hotel nog bereiken, doch alvorens eenigen maatregel te kunnen nemen, waren de Gentenaars reeds meester van de stad.
Hij wisselde daarom met een zijner dienaars van kleeding, daar hij het gevaar inzag dat hem dreigde, en zocht te ontsnappen. Reeds was hij onbemerkt in de straten gekomen, toen hem een Gentenaar te gemoet kwam die hem herkende. Die man had te Beverhoutsveld gestreden en heette Renier Campioen. Het schouwspel van zulk eene diepe vernedering trof hem, en wetende dat er geen oogenblik te verliezen was om den graaf te redden, nam hij hem meê naar een huis, welks deur open stond.
Het was eene arme woning met slechts ééne kamer, die tevens tot keuken diende. In een breeden schoorsteen brandde een turfvuur, welks rook zoo dik was, dat men nauwelijks de ladder kon bemerken die naar den zolder leidde.
Bij den haard zat eene vrouw; zij ontstelde toen zij de twee mannen zag.
‘Vrouw, red mij,’ zeide Lodewijk de Male; ‘ik ben uw heer, de graaf van Vlaanderen.’
‘Ik ken u,’ antwoordde de vrouw; ‘ik heb dikwijls een aalmoes van u ontvangen. Klim naar den zolder en verberg u onder het bed mijner kinderen.’
Nauwelijks had Campioen eenige stappen op straat gedaan, of hij ontmoette eene bende Gentenaren, die van huis tot huis den graaf zochten. Hij voegde zich bij hen om alle gebeurlijkheden te voorkomen en trad met de bende de nederige woning binnen, waar de graaf eene schuilplaats had gevonden. De arme vrouw was bezig haar jongste kind te wiegen; zij antwoordde met tegenwoordigheid van geest op de vragen, die men haar deed. Campioen klom op de ladder, om, zooals hij zeide, op den zolder te zoeken, doch kwam spoedig naar beneden, zeggende, dat hij niets gezien had; zijne gezellen vertrokken en zetten hunne onderzoekingen voort.
Welk een nacht moet de graaf van Vlaanderen daar doorgebracht hebben! Buiten heerschte een hartbrekend gesteen, want de Gentenaars spaarden niemand, die den graaf naar Beverhoutsveld vergezeld had; men berekent, dat er dien nacht twaalfhonderd dooden vielen. Het eigenlijke volk werd echter gespaard en dit verkreeg spoedig van Artevelde het moorden en plunderen te staken. Hij vereenigde alle burgers van Brugge op de Markt en sloot daar een bondgenootschap met hen. Onder de vreugdekreten over deze uitkomst vluchtte Lodewijk de Male uit de stad en van daar naar Rijssel.