heeft haar schilderachtig voorkomen behouden: nauwe, kronkelende en hobbelige straten, aan beide zijden bezet met winkels van barbiers en kooplieden in tabak, groenten en vruchten. In de groote winkels, waar het aan lucht en licht geheel ontbreekt, bemerkt het geoefend oog steeds den koopman, die met gekruiste beenen onbeweeglijk zit, die vanaf zijne plaats alle koopers bedient en zelfs voor de hoogste bezoekers van zijn winkel niet meer dan eene buiging met het hoofd over heeft. Verder vindt men er koffiehuizen, welker eenige versierselen in banken bestaan, die met matten bekleed zijn.
Het geraas en gewoel zijn onbeschrijfelijk. Hier dragen negerinnen korven met inlandsch brood, daar venten kooplieden hunne visschen, kinderen hunne bloemen, en allen vervullen de lucht met hun geschreeuw. De bevolking verdringt zich intusschen voor de winkels en stormt de koffiehuizen binnen, en aan hare verscheidenheid in kleederdracht ziet men, dat zij uit verschillende natiën bestaat, waarvan velen alleen gekomen zijn om de Ramadan in de stad te vieren.
Er komt echter een oogenblik, waarop alle gerucht verstomt en men slechts ongeduld leest op de gelaatstrekken der door het waken en den honger afgematte mannen, tot een kanonschot het ondergaan der zon en dus ook het eindigen der vasten aankondigt.
Nauwelijks is de klank weggestorven, of een vreugdekreet ontsnapt aan aller borst en duizenden armen zetten zich in beweging. De van te voren gereed gelegde pijpen worden aangestoken en de geurige koffie doet de ronde. Hier steekt een maraboet of een vrome muzelman langzaam de drie dadels in den mond welke de profeet aanraadde om na de vasten als eerste voedsel te nemen. Daar zitten eenige rookers den bedwelmenden rook in te ademen van de tabak, die met opium vermengd is.
Verder werpen de arme drommels, die den geheelen dag onder honger en dorst hard hebben moeten werken, zich op de openbare fonteinen en eten daarbij een stuk brood. Anderen eindelijk loopen naar hunne huizen, waar een overvloedige maaltijd hen wacht.
De mannen blijven als naar gewoonte van de vrouwen gescheiden, doch beiden doen zich aan hetgeen hunne tafel aanbiedt te goed, waarna de deuren voor de armen worden geopend, opdat deze ook hun deel zouden hebben in de heilige dagen.
Zoodra de maaltijd geëindigd is, worden de straten opnieuw bevolkt en luidruchtiger dan ooit verstrooit zich de menigte rechts en links. Het uur der bezoeken, der wandelingen en der vermaken is aangebroken. Daar de muzelman den geheelen dag gevast heeft, gelooft hij, dat zijn geweten zuiver is: de nacht behoort hem toe en hij maakt er zoogoed mogelijk gebruik van, het aan de ernstige ulema's, aan de priesters en geleerden overlatende te bidden voor het welzijn der kinderen van den profeet. Terwijl de vrouwen in het moorsch voorhof dansen op de maat van eene tamboerijn, of eene tooverheks over haar toekomstig lot raadplegen, vullen de mannen de koffiehuizen, de moorsche baden en de barbierswinkels. Iedereen vindt daar zijne spelen, zijne vermaken en geliefkoosde tooneelen.
Als de baders de marmeren zalen verlaten, slurpen zij hunne koffie en rooken hunne pijp. Anderen zetten zich op de matten tusschen de marmeren kolommen van de vestibule neêr en houden daar lange gesprekken, waarvan de Arabieren zulke dolle liefhebbers zijn, terwijl weêr anderen zich vermaken met naar vertooningen van een tooverlantaarn te zien, waar de eene of andere oude Moor zijne poppen sprekend opvoert.
Niet zelden gebeurt het echter, dat een muzelman in een barbierswinkel een talrijk publiek rondom zich verzamelt, dat hij met het stokje, hetwelk hij in de hand houdt, als het ware, betoovert: het is de Arabische verteller der Duizend en een nacht, die doet droomen van harems en gesluierde vrouwen en de krijgshaftige legenden van zijn land niet vergeet. De stem van den verhaler rijst en daalt, zijne bewegingen zetten kracht bij aan zijne woorden, en voor hem die het Arabisch slechts half verstaat, klinken zijne woorden als muziek. Is de verhaler bij de hand, dan hangt het gehoor spoedig aan zijne lippen. Geene enkele woord- of zinspeling gaat onbemerkt voorbij; zij worden ontvangen met een zacht gemompel of uitbundig gelach. Telkens, wanneer hij den naam van den profeet uitspreekt, buigen zich aller hoofden met eerbied, en wanneer hij bij het verhaal eener verschrikking een diepen zucht loost, kan men er zeker van zijn, dat allen met hem meê doen, wel een bewijs van de spanning, waarmeê het gehoor het verhaal volgt.
De uitlokkendste tonen der muziek, welke uit de naburige koffiehuizen weêrklinken, kunnen zulk een verhaal niet onderbreken en eerst na afloop daarvan verstrooit zich het publiek, om plaats te maken voor een ander, dat reeds ongeduldig heeft staan wachten.
De moorsche koffiehuizen zijn vol bezoekers; men speelt er dam en schaak en drinkt daarbij eene tas koffie, ‘dien drank der vrienden van God, dien wijn die alle bekommernissen verdrijft, die bron van gezondheid, die den geur van muskus en de kleur van inkt heeft,’ terwijl eene voor den Europeaan oorscheurende muziek wordt aangeheven.
Gedurende de Ramadan blijven de winkels en koffiehuizen tot één uur 's nachts open. Op dat uur begeeft zich iedereen naar huis om een laatsten maaltijd te nemen en verder in stilte den eersten dageraad af te wachten. Den volgenden morgen schijnt de stad uitgestorven te zijn; weinig winkels staan vóór elf uur open; de markten en bazars zijn bijna geheel verlaten. De muzelman rust alsdan van de vermoeienissen van den vorigen dag uit en verkort door den slaap de pijnlijke uren van de vasten. Men ontmoet in de straten slechts degenen die verplicht zijn van den vroegen morgen tot den laten avond te werken, degenen die op reis gaan en mogen eten, eenige negerinnen, die onbeweeglijk bij het brood zitten dat zij verkoopen, en den Jood, die geene enkele gelegenheid laat voorbijgaan, om zaken te maken. Tegen den middag heeft de stad weêr haar gewoon aanschijn herkregen; de mannen doen hunne zaken en de vrouwen begeven zich op hare beurt naar de moorsche baden, deelen aalmoezen uit en brengen bezoeken aan bloedverwanten en vriendinnen.
Zoo wordt de dag tijdens de Ramadan doorgebracht: gedurende den dag onthouding en des avonds carnaval, welke voortduurt totdat het oog een witten van een zwarten draad onderscheiden kan.
Voor de muzelmannen, die streng hun vasten houden, zoowel als voor hen, die den dag eerbiedigen en den nacht in vermaken doorbrengen, is de afmatting zeer groot, zoodat de wassende maan met spanning wordt nagegaan. De kadi kondigt haar met dezelfde plechtigheid aan, als de maan van de Ramadan, en op den avond waarop de maan vol is, verkondigt een kanonschot het einde van den boetetijd.
Bij dit geluid geraakt alles in de stad in beweging. De moskeeën, die schitterend verlicht zijn, vullen zich met geloovigen en van middernacht tot twee uren roepen de muëzzins van de minarets onophoudelijk:
‘God is groot. Komt bidden. Er is slechts één God, en Mahomed is zijn profeet. God is groot. Het gebed is heilzamer dan de slaap!’
Op dit geroep snelt de menigte naar de moskeeën om te bidden en blijft daar tot het verschijnen van den dageraad. De mufti bestijgt nu den preekstoel om God te bedanken, waarna de muëzzin de zijden vlag, die versierd is met sterren en halve manen, op de minaret steekt. Op dit teeken kondigt een salvo van een en twintig schoten het einde der vasten aan en de geloovigen bidden, alvorens uit een te gaan, het voorgeschreven gebed:
‘Lof zij God, den meester van het heelal!
Den goedertierene, den barmhartige!
Oppermachtig op den dag der vergelding!
U aanbidden wij, Uwe hulp roepen wij in: leid ons op het rechte pad!
Op het pad van hen, die Gij met weldaden overladen hebt, en niet op dat van degenen, die zich Uwe woede op den hals gehaald hebben of zich van U afkeeren.’
De vrouwen, aan wie de toegang tot de moskee verboden is, kleeden zich intusschen in hare pracht-gewaden en ontvangen hare mannen aan de deur hunner woningen om hen naar den maaltijd te geleiden. In de stad is de drukte weldra onbeschrijfelijk. Overal worden gelukwenschen gewisseld, welke niet zelden vergezeld gaan van rijke geschenken, doch de ware volgers van den profeet gaan op de graven hunner dooden of op dat van een vermaarden maraboet bidden.