danken aan een bevestigde stad, die hen opnam.
Op deze wijze maakten de Duitschers voor het eerst kennis met de Magyaren. Een gelukkig toeval kwam de eersten echter te hulp, om den storm, die het land bedreigde, te bezweren. Een der magyaarsche vorsten was in een der gevechten in duitsche handen gevallen. Keizer Hendrik wilde den hoogen gevangene slechts uitleveren, onder voorwaarde van een negenjarigen wapenstilstand. Hij beloofde echter ieder jaar van den wapenstilstand eene aanzienlijke schatting aan de Hongaren op te brengen. Het voorstel werd aangenomen en de vrede hersteld. Hendrik maakte van dezen tijd gebruik, om zijn leger op een nieuwen voet in te richten, ruiterij te scheppen en - waarom hij zich het verdienstelijkst gemaakt heeft - door geheel Duitschland en vooral op de zuid-oostelijke grenzen versterkte steden in het leven te roepen. Het is hierom, dat de tijdgenooten en nakomelingschap hem den bijnaam van Stedebouwer geschonken hebben. Bij de strooptochten dier horden kon zich de bevolking in deze versterkte plaatsen terug trekken, terwijl hij tevens voor zijn leger in die steden versterkte steunpunten had.
Toen de tijd van den wapenstilstand verstreken was, berstte de oorlog op nieuw uit. Maar ditmaal waren de Duitschers beter voorbereid en bezorgden zij den Hongaren bij Merseburg een neêrlaag, die hun voor goed den lust benam om nog meer strooptochten in Duitschland te wagen.
Wie waren echter de Hongaren, tot welke volksfamilie behoorden zij? De geschiedenis lost deze vraag maar aarzelend op. Ook hunne bakermat was Azië en zij waren door Sarmatië, even als de vroegere volksstammen, Europa binnen gedrongen. Men houdt algemeen, dat zij Hunnen waren, die op het voetspoor hunner vaderen hun zwerftocht hadden begonnen. Slaven waren zij niet, al hadden zij zich ook een weg door Slaven moeten banen en al waren zij ook voor een groot gedeelte door Slaven omringd. Zij bewoonden reeds toen dat gedeelte van Europa tusschen de Save en de Theiss gelegen, dat zij nu nog bewonen en naar hen Hongarië genoemd wordt. Na hunne neêrlaag bij Merseburg dachten zij er slechts aan, hun grondgebied tegen de indringers te bevestigen en hun land zooveel mogelijk in een weerbaren toestand te brengen.
Sinds begonnen zij zich aan rust en orde te gewennen en verlieten sedert dien tijd hunne woonsteden niet meer. Hunne bekeering tot het kristendom vangt aan bij de regeering van Geisa, hun vierden hertog. Even als Clovis ging hij zijn volk voor in de aanneming van het kruis en omstreeks het jaar 975 of 976 liet hij zich met zijne vrouw Sarloth en een aantal grooten door het doopsel in de gemeenschap der H. Kerk opnemen. Geisa maakte zich nog in andere opzichten verdienstelijk tegenover zijn land. Hij liet uit het naburige Bulgarië kunstenaars en handwerkers komen, om zijn volk in de kunsten der beschaving in te wijden. Het werk, door hem aangevangen, zou echter slechts door zijn zoon, Stephanus I, dien de Kerk onder het getal der Heiligen zou opnemen, voltooid worden.
Dit bevoorrechte kind kwam in het jaar 977 te Gran of Strigonium, dat toen de hoofdstad des lands was, ter wereld. Hij ontving bij het doopsel, hem door den heiligen Adelbert, bisschop van Praag, toegediend, den naam van Stephanus naar aanleiding van een visioen, dat zijne moeder vóór zijne geboorte had. In dit visioen verscheen haar de martelaar, de H. Stephanus, die haar verzekerde, dat haar kind het werk, door haar en haren echtgenoot begonnen, zoude voortzetten en voltooien en het heidendom bij zijn volk zou uitroeien.
Toen Geisa in 997 gestorven was, nam zijn zoon Stephanus, onder den naam van waywode, of hertog of legeraanvoerder, de teugels van het bewind in handen. Het eerste werk, wat hij als vorst verrichtte, was vrede te sluiten met de naburige staten, waarmede zijn vader in oorlog was geweest. Vervolgens nam hij de noodige maatregelen door het ontbieden van missionarissen, om de afgoderij voor goed bij zijn volk uit te delgen.
Hij ontzag zich niet met de missionarissen op te trekken, waar zij hun geloofstochten aanvingen, om door zijne tegenwoordigheid aan hunne leering kracht bij te zetten en hun een vrijgeleide te geven door de onherbergzame oorden van zijn land. De Hongaren waren echter voor een gedeelte met den saksischen geest bezeten en weigerden halsstarrig zich in het Kristendom te laten opnemen. Hier en daar kwam het zelfs tot een opstand. Graaf Zegzan verzamelde eene groote schaar dezer ontevredenen om zich, en vermaard als hij was door zijn moed en groot door zijn aanzien, wist hij een goed deel der strijdbare bevolking tot den afval van Stephanus te bewegen. Zich krachtig genoeg wanende om aanvallend op te treden, sloeg hij het beleg voor Vesprin.
Stephanus verzamelde zijne getrouwen en trok den opstandelingen te gemoet. Hij had zich voorbereid door vasten en bidden, en ofschoon het leger der opstandelingen veel talrijker was dan het zijne, nam hij in vertrouwen op God en de goede zaak, waarvoor hij streed, den slag aan. Hij behaalde eene volledige overwinning; het vijandelijk leger werd verstrooid en de opstand was voorgoed overwonnen. Op de plaats des gevechts, sedert bekend onder den naam van den ‘Heiligen Berg,’ stichtte hij een klooster, dat hij met vele schenkingen vereerde.
Thans kon hij met nieuwen moed het bekeeringswerk voortzetten. Priesters en missionarissen trokken in alle richtingen het land door en duizenden lieten zich tot de Blijde Boodschap bekeeren. Kloosters werden gesticht en kerken gebouwd, maar ook menig geloofsheld moest zijn heiligen iever met den marteldood boeten. De vorst stichtte tien bisdommen en één aartsbisdom, het aartsbisdom van Gran of Strigonium. Daarna zond hij Astricus of Anastatius, dien hij voor den bisschopszetel van Coloetz beroepen had, naar Rome om de bekrachtiging des H. Vaders, Paus Sylvester, te erlangen voor de godsdienstige stichtingen, door hem in het leven geroepen. Tevens droeg hij hem op den H. Vader te verzoeken hem de koningskroon te willen schenken. Hiertoe werd hij niet door eerzucht of andere wereldsche oogmerken geleid; hij wilde zijn gezag in het oog zijner onderdanen slechts doorluchtiger maken, om aldus meer op hen te kunnen vermogen en met meer vrucht aan het werk van Hongarië's bekeering te arbeiden. Paus Sylvester verleende niet slechts zijne bekrachtiging en den koningstitel, maar deed de kroon ook nog van een kruis vergezeld gaan, met verlof om dit kruis als standaard aan het hoofd van zijn leger te mogen dragen.
Stephanus werd tot koning van Hongarië gekroond in het jaar 1000, door den gezant, inmiddels tot bisschop van Coloetz benoemd, die hem de koningskroon mede van Rome had terug gebracht. Na deze plechtigheid verklaarde hij in een akte aan zijn volk, dat hij zijn rijk stelde onder de hoede der H. Maagd, voor wie hij eene bijzondere vereering gevoelde. Te Alba, dat hij tot residentie inrichtte, deed hij eene prachtige kerk bouwen, welke hij tevens tot begraafplaats der koninklijke familie bestemde. Budapest dankt hem de stichting van het klooster der HH. Petrus en Paulus, terwijl hij te Rome op den berg Coelio de kerk van den H. Stephanus liet bouwen. Ook te Jerusalem verrees eene kerk uit zijn middelen gebouwd, terwijl hij door zijn geheele rijk de tienden invoerde als opbrengst voor het onderhoud der geestelijken.
Spoedig hierna trad hij in het huwelijk met Giecla, zuster van Hendrik II, den Heilige, keizer van Duitschland. Thans ving hij aan met zijn groote hervormingsplannen. De heidensche gebruiken, die bij zijn volk nog in zwang waren, werden afgeschaft; barbaarsche instellingen, nog overblijfsels van het heidendom, uitgeroeid, terwijl hij wetten invoerde tegen moord, diefstal, godslastering en andere ondeugden en misdaden. Zijn leven als mensch, als Kristen, als koning was een voorbeeld voor zijn volk; hij handhaafde het recht van den zwakke tegen den sterkere en erbarmde zich over de armen, de ongelukkigen, de weduwen en weezen, wien hij naar zijn eigen woorden een vader wilde zijn. Zijn hooge rang belette hem niet alle kristelijke deugden van nederigheid, zachtmoedigheid en naastenliefde in al hare strengheid te beoefenen. Ook zond hem de Voorzienigheid vele kwellingen ter beproeving over. Al zijne kinderen zag hij sterven, en daaronder Emeric, zijn oudsten zoon, wien het vaderlijke voorbeeld reeds vroeg ter navolging aandreef en die reeds in zijne jonge jaren het leven van een heilige leidde.
Stephanus geraakte in oorlog met den vorst van Transsylvanië, die, ofschoon een bloedverwant, telkens zijne staten verontrustte. Hij leverde hem slag en overwon hem. Daar hij hem gevangen genomen had, kon hij zijne vredesvoorwaarden zoo hoog stellen als hij zelf wilde. Hij verlangde echter geen anderen prijs voor zijn bevrijding, dan dat hij den missionarissen zou toestaan in zijne staten het kristendom te prediken. Later geraakte hij nog in oorlog met Koenraad II, keizer van Duitschland, die reeds met een talrijk leger naar zijne grenzen was opgetrokken, doch plotseling weeê den terugtocht aannam, daar binnenlandsche verwikkelingen hem naar zijn eigen staten riepen. Op hoogen ouderdom zou Stephanus nog bijna het slachtoffer van sluipmoord zijn geworden; reeds was de moordenaar zijn slaapkamer binnen gedrongen, toen hij plotseling op de stem van den heilige door schrik werd bevangen. Stephanus stierf den 15 Augustus van het jaar 1038. Benedictus IX liet hem onder de heiligen opnemen, terwijl Innocentius zijn feestdag vaststelde op den 2 september.