De Heilige Elisabeth van Hongarië.
II.
De heilige Elisabeth, dochter van Andreas den Tweede, koning van Hongarië en Geertruida van Meraner of Presburg, kwam in het jaar 1207 als koningskind te Presburg ter wereld. Nog voor haar bestaan bleek het kind onder de bijzondere zorg en bescherming der Voorzienigheid te staan, daar Zij meester Klingohr, den beroemden sterrenkundige van zijn tijd en eveneens ervaren in de zeven vrije kunsten, gebruikte, om de komst van het wonderdadige kind aan de wereld aan te kondigen.
Het was in die dagen groot feest op den Wartburg; Duitschlands beroemde minnestreels, waaronder ook Walther von der Vogelweide, waren door den landgraaf Herman van Thuringen aldaar tot een grooten zangwedstrijd beroepen. Reeds dagen hadden de zalen van de beroemde burcht weêrklonken van de liederen der dichters, zingende van godsdienst en ridderdeugden, van oorlogsmoed en Frauenlob en de hooge gasten en de schoone edelvrouwen waren wel geroerd en bewogen, maar durfden toch geen uitspraak doen wie den palm wegdroeg in het rijk der kunst. Toen werd de beroemde meester Klingohr ontboden, om zijn oordeel als kunstrechter uit te spreken. Nog vóór hij op de burcht kwam openbaarde hij de groote gebeurtenis, die dien nacht te Presburg zoude plaats hebben. Daar zou een koningskind geboren worden, dat grooten luister over Duitschland verspreiden en met Lodewijk, den zoon van den landgraaf Herman, in het huwelijk treden zou.
De landgraaf Herman, wien de voorspelling ter oore kwam, zond onmiddellijk boden af naar Presburg, om meester Klingohrs voorspelling te onderzoeken. Daar was wezenlijk een kind geboren, dat eenmaal de heilige Elisabeth zoude heeten. Landgraaf Herman zag hierin eene wonderbare inwerking der Voorzienigheid en liet onmiddellijk naar de heerschende gewoonte dier tijden, om de kinderen reeds in de wieg aan elkander te verloven, het profetisch aangekondigde meisje voor zijn zoon Lodewijk ten huwelijk vragen. Het koninklijk paar schonk zijne toestemming en de voorwaarde werd gemaakt, dat het kind aan het hof van den landgraaf zou opgevoed worden en wanneer het den leeftijd van vier jaren bereikt had naar den Wartburg zou vertrekken.
De innige godsvrucht van de heilige Elisabeth openbaarde zich reeds op dien jeugdigen leeftijd, en waar bij andere kinderen nog nauwelijks het bewustzijn aanvangt, staarde zij reeds de geheimzinnige wereld van het bovennatuurlijke in, gevoelde zij reeds de zielvormende kracht van de godsdienst op eene wijze, die men slechts aan de inwerking der goddelijke genade kon toeschrijven. De moord, aan haar moeder gepleegd als zuster van den markgraaf Hendrik van Andichs, die in vermoeden stond Philips van Swaben omgebracht te hebben, zal ook den kinderlijken geest machtig gerijpt en de gedachte aan 's werelds ijdelheid, het voorbijgaande van alle grootheid, de bedorvenheid der aarde spoedig bij haar hebben doen post vatten.
Daar zijn slagen, die vooral op kinderlijken leeftijd de wolken van het verstand scheuren en van de hulpbehoevendheid van alle menschelijk zijn doen heenvluchten naar die liefde, die alle nooden en behoeften des harten voldoet omdat zij uit God is. Toen zij vier jaar oud was, werd zij door Herman van Thuringen met een schitterend gevolg als de verloofde van zijn zoon Lodewijk afgehaald, en de jeugdige bruid toog naar haar trouw vaderland, waar haar zooveel verdriet en ellende, maar ook zooveel geluk en glorie wachtte. Zij betrok den Wartburg met nog andere adellijke jonkvrouwen, waaronder Agnes, de zuster van haar verloofde, met wie zij tegelijk werd opgevoed. De overgeplante bloem begon zich onmiddellijk in al de weelde en rijkheid van hare kleuren te ontsluieren, mystieke lelie, niet bloeiende aan de boorden van stille wateren, maar hier haar stengel beurende te midden van een koningshof.
Het vreemde doen van het kind begon onmiddellijk de aandacht te trekken, al kon men zich ook juist geen rekenschap geven, van wat er in dat hoofdje omging; ofschoon vroolijk onder hare speelmakkertjes, had zij van die oogenblikken, dat het aardsche van voor hare blikken scheen weg te drijven en hare oogen lichtten van den weerglans der vizioenen. Dikwijls sloop zij stil van hare vriendinnen weg en vond men haar later terug in de slotkapel, voor het altaar geknield, in gebeden of overwegingen verzonken. Zoolang zij nog kind was, kon dit onopgemerkt voorbijgaan, maar tot jonkvrouw opgegroeid, werd hare tegenwoordigheid nu en dan gemist, en daar de wereld niet altijd de goddelijke dingen begrijpt, moest zij van hare omgeving menig hard woord hooren over haar vreemd gedrag.
Het was vooral op de armen en ongelukkigen dat zich al het erbarmen en medelijden van haar liefdevol hart overstortte; zij was geen onbekende in de hutten noch aan de legersteden der zieken en de gelden, die zij haren koninklijken vader wist af te bedelen, werden besteed aan menschenmin en naastenliefde. Daarom verzuimde zij echter de plichten niet van haren staat, deed zij geen afstand van wat de wereld als geluk aanbood; alleen wist zij de genoegens des levens te heiligen. Naar duitsche zeden maakte zij op feestdagen, het hoofd met rozen gekranst, den duitschen rondedans mede, maar dikwijls hoorde men haar zeggen, als de eerste dans afgeloopen was, dat zij nu haar vreugde genoeg had gevierd en zij de overige wilde laten ter liefde van Jesus Christus. Het duurde dan ook niet lang of de verhevenheid van haren levenswandel begon hare wereldsche omgeving te ergeren; hare heiligheid, die nu en dan den vorm van onthouding en versterving aannam, vond men voor een vorstelijk kind en de toekomstige echtgenoote van den landgraaf onwaardig; men bespotte en krenkte haar en hare oogen schoten dikwijls vol tranen bij de vernedering, die zij van den nijd of de wereldsgezindheid te verduren had.
Men zocht den jongen landgraaf te bewegen afstand van haar te doen, maar deze bleef zijne heilige en schoone bruid getrouw; hij was het die haar troostte en opbeurde, die haar bij hun gelukkig samenzijn zijne innige liefde betuigde en, ridderlijke jonkman die hij was, de tranen wist te doen verdwijnen, die onverdiende grieving had doen storten.
De jonge landgraaf maakte voor goed een einde aan de onverdiende kwellingen, waarvan Elisabeth het slachtoffer was, door haar tot zijne gemalin te verheffen. Het huwelijk had plaats in 1220. Het werd gevierd met den luister van dien tijd, met toernooien en andere ridderspelen en de jonge, schoone bruid, schitterend van goud, purper en edelgesteenten, was de koningin van het feest, ter wier eer de lansen splinterden en de helmbossen wuifden. Lodewijk, markgraaf van Thuringen, haar echtgenoot, was de type van een volmaakt ridder, en de heilige in ieder opzicht waardig. Geene driften hadden een schaduw geworpen op de reine ziel zijner jonge jaren; zoo als zijn lichaam geharnast was voor de zwaardslagen, zoo was zijn hart beveiligd tegen de verleiding, die onder allerlei vormen het jonge gemoed had zoeken te bestoken. Zelden vereenigde zich een paar, elkaar zoo gelijk in schoonheid van ziel en lichaam, en schoonheid, reinheid en onschuld sloten hier den echtelijken band en zelfs de hemel moest medejuichen, waar de aardsche liefde zoo samensmolt met de hemelsche.
Tot markgravin van Thuringen verheven, had Elisabeth thans meer vrijheid dan vroeger zich aan het kristelijke en evangelische leven te wijden. Haar leven werd van nu af een voortdurende versterving, een kruisiging der zinnen, een volkomen toewijding aan haren echtgenoot, wien zij naast God als haar eenigen heer en meester erkende. De jonge Lodewijk, die deze teederheid met eene ridderlijke toewijding beantwoordde, liet zijne jonge vrouw volkomen vrij in hare werken van kristelijke liefde en kristelijken deemoed. Het gebed was een feest voor haar en de versterving een wellust. 's Nachts, wanneer haar echtgenoot sliep, verliet zij haar leger, om op den grond geknield te bidden en meer dan eens ontwaakte hij, en zag aldan de heilige in de houding van gebed en overweging geknield liggen. Zij verzocht hem dan niet boos te zijn en greep zijne hand, die zij met tranen besproeide.
Onder de armen, die in de nabijheid van het kasteel woonden, was zij bekend als een weldoende engel. Haar grootste zaligheid was het, ongemerkt het kasteel te kunnen verlaten, om in de hutten, waarin geleden werd, troost en ondersteuning te brengen. Eens gebeurde het, dat de graaf op jacht was. Dit waren voor Elisabeth eens geheel vrije dagen om hare engelachtige deugden te vieren. Zij ging uit, beladen met brood, eieren en vleesch, om hongerigen te spijzen, dorstigen te laven en bedroefden te troosten. Zij spoedde zich eene berghelling af op weg naar de welbekende hutten; eensklaps echter ziet zij haar echtgenoot voor zich staan. ‘Wat hebt gij daar, Elisabeth?’ vroeg deze. De heilige verschrikte en opende haren schoot; maar zie, een bloemenstruik groende en bloeide hem tegen, een bloemenstruik van leliën en rozen; tezelfdertijd zag hij boven haar hoofd een kruis lichten en zwijgend en met eerbied getroffen voor zijne jonge vrouw, ging hij verder.
Als koninklijke dochter en markgravin van Thuringen had zij den luister der wereld op te houden, maar haar hart klopte onrustig onder die purperen kleeren; de eenvoud behaagde haar beter en niet gelukkiger was zij, dan wanneer zij onder hare edelvrouwen zat, vlas spinnende voor de armen. Was haar echtgenoot van huis, op jacht, naar den rijksdag of ten oorlog, dan trok zij haar staatsiekleederen uit, om zich in het weduwkleed te steken. Dan was het hoogtijd voor de armen en zieken en dan ging zij rond onder de haren, dan zette zij zich neêr aan de ziekbedden, verlichtte en hielp haar, die juist moeder geworden waren, nam hare kinderen in den arm en kleedde ze met de kleederen, door haar zelve gemaakt. Kwam haar echtgenoot weêr terug, dan trok zij hare prachtige kleederen weder aan, om hem te behagen, wien zij naast God het meeste op de wereld wilde behagen, en hare schoone oogen zwommen dan in liefde en haar aangezicht straalde van echtelijk geluk.
Eens dat Lodewijk van huis was, had zij zich geheel bezig gehouden met het verplegen van zieken. Een melaatsche had zij zelve mede naar de burcht genomen, die zij eigenhandig verpleegde, zelfs niet voor de afzichtelijkheid terugschrikkend. Zij legde hem zelfs in het bed van haren echtgenoot. Toen deze terugkwam, werd hij ontvangen met klachten van zijn moeder over het gedrag van Elisabeth, die zich niet ontzag melaatschen in huis te halen en zelfs in zijn eigen bed te leggen, om misschien hem door dezelfde ziekte te laten aantasten. Deze spoedde zich misnoegd naar zijn slaapkamer om zich van dit feit te overtuigen. Maar toen hij de gordijnen wegsloeg, zag hij in plaats van den melaatsche een bloedend kruisbeeld, waarover hij niet weinig verslagen stond.
Het leven van Elisabeth is vol van dergelijke wonderbare gebeurtenissen. De markgraaf gaf een groot feest ter eere van het huwelijk zijner zuster Agnes met Lodewijk van Oostenrijk. De hoogste adel van Duitschland was op het feest genoodigd. De hooge gasten waren aan tafel bijeen, niemand ontbrak meer dan de gastvrouw. Deze bevond zich in benarde omstandigheden. Bij een bezoek aan de behoeftigen in den omtrek, had zij haar staatsiemantel onder de armen verdeeld. Zij kon niet behoorlijk in het hooge gezelschap verschijnen en toch moest zij komen; haar echtgenoot had reeds tweemaal naar haar doen vragen. Toen bad zij God om bijstand en vol bemoediging begaf zij zich in haar eenvoudig gewaad naar de feestzaal. Maar hoe stonden allen verbaasd, toen zij Elisabeth zagen met een purperen mantel omhangen, flikkerend van edelsteenen, een gouden kroon op de schoone haren gedrukt en stralend van een bovennatuurlijke