In de bibliotheek.
De oude professor heeft voor eene poos de doffe studeerkamer verlaten om in den hof een luchtje te scheppen, en van dat oogenblik maken de drie nichtjes van den geleerden oom gebruik, om een blik te werpen in het heiligdom, welks toegang voor haar onverbiddelijk gesloten is gebleven.
Zij doen meer dan dat, zij sluipen de sierlijke bibliotheek binnen, zetten zich behaaglijk op de fauteuils neêr en zien nieuwsgierig rond. Weldra is haar oog verzadigd van de boekenrijen, het marmeren borstbeeld, de globe en de kaarten, die langs de wanden hangen, en een stap verder doende, wordt een der folianten ter hand genomen, om te zien, waarmeê oom zijn tijd doorbrengt.
Verbeeld u haar vroolijke verbazing. De foliant bevat slechts hiëroglyphen en cabalistische teekens, welke volgens haar denkbeeld eer bij een waarzegger of toovenaar dan bij een professor thuis hooren, en schaterlachende beschouwen twee van haar hare vriendin, die op de geheimzinnige teekens blijft staren, als vormden zij voor haar een leesbaar schrift.
De meisjes spelen daar een onschuldig spel en toch bevinden zij zich in eene gevaarlijke omgeving. Zij zijn als de kleine kinderen, die een oogenblik ontsnapt aan de waakzaamheid hunner ouders, naar een snoepwinkel loopen om er bonbons en karamellen te koopen, welke in schoone groene papiertjes zijn gewikkeld, en gretig de lekkernijen in den mond steken, zonder te weten, dat het schoone groen der papiertjes, waarmeê zij spelen, een doodelijk gift bevat of minstens zoo schadelijk voor de gezondheid is, dat, wanneer het met hun speeksel vermengd wordt, eene gevaarlijke ziekte er het gevolg van kan zijn.
De boekenkamer van een geleerde bevat giftige bestanddeelen voor hen, die onbedacht en onschuldig van harte zijn. De geleerde neemt zoowel kennis van 't geen er schoon en goed is in de wetenschap, als van 't geen zich wetenschap noemt, en in wezenlijkheid niet meer is dan wanhopige pogingen van afgedwaalden om hunne schijngeleerdheid een cachet te geven, of - nog erger - van door en door bedorven gemoederen, die anderen in den modderpoel willen slepen, waarin zij gezonken zijn. De geleerde kent echter zijne waar, hij weet waar het vergift schuilt, en blijft, ofschoon er meê omgaande, onbesmet, evenals de verkooper der bonbons en karamellen, die zijn waar zelf niet gebruikt.
Onbekend echter met het gift, is een blik voldoende om een schuldeloos hart te besmetten. 't Is daarom te wenschen dat de geleerde niet lang uitblijve, want de jonge dames zullen weldra verzadigd zijn van de hiëroglyphen en naar ander voedsel voor hare nieuwsgierigheid zoeken, en dan?.......
Ach, als men 't toch wat meer wilde beseffen, dat in de boekenwereld een vergift steekt, veel schadelijker voor jeugdige harten dan de gekleurde lekkernijen, waaraan kleine kinderen zich ziek eten.