[Nummer 44]
Een gezang.
Waar gezongen en gedronken wordt, heerscht vroolijkheid en ook de jagersknechts van het kasteel vieren de terugkomst van de jacht met een glas bier en gezang. Het zijn hier allen bekenden onder elkaar, die elkanders jachtavonturen zeker meermalen gehoord hebben, zoodat van het snoeven en pochen daarmeê geen sprake kan zijn, doch dit hindert het vroolijk bijeenzijn niet en het oudste jagersliedje wordt weêr nieuw zoodra men gezellig bijeen zit.
Jagersroem, jagersgrootheid, zoowel als de onnoozelheid van het wild dat hun buit wordt, zijn de onderwerpen van deze liedjes en het gewone, in refrein herhaalde hallo! zal er evenmin aan ontbreken.
EEN GEZANG, NAAR E. DAVID.
De solozanger onzer gravure zit ongegeneerd op de tafel, hetgeen niet belet, dat zijn gehoor aan zijne lippen hangt, en zelfs de jager van het kasteel luistert met een streelend genoegen naar de verheerlijking van de edele zonen van Nimrod.
Wie de oude heer is, die voor den monumentalen schoorsteen staande, glimlachend het gezang aanhoort, zegt ons de schilder niet, doch zijne meer deftige houding en kleeding, waarmeê de klompen wel een wat al te groot contrast maken, doen ons vermoeden, dat hij een der hooger geplaatste dienaren van het kasteel is, die, op