tijdens het sterven van mijn kind werd ik door gedachten aan wraak bezield, waarvoor ik thans huiver. Maar dat is nu voorbij,’ vervolgde hij, ziende dat de priester met bezorgdheid het hoofd ophief. ‘Het is voorbij en God geve dat ik er van verlost moge blijven, want wanneer ik alleen het menschelijk gevoel raadpleegde, zou ik tot alles in staat zijn. Ik wil u in het kort meêdeelen wat mij in den laatsten tijd wedervaren is, en dan kunt gij oordeelen hoe schandelijk de vervolging is geweest, waaraan ik hier heb blootgestaan en die geëindigd is met den dood van mijn kind.
‘Twee jaren geleden,’ zoo begon de oude heer, ‘mocht ik mij nog onder de gelukkigste stervelingen rekenen. Ik bezat eene brave vrouw, die slechts voor mij en ons eenig kind leefde. Een aanzienlijk vermogen stelde mij in staat al onze wenschen te bevredigen, en daar Melanie een teeder gestel had, woonden wij gemeenlijk slechts weinige maanden van het jaar in ons land en leefden meesttijds in de badplaatsen of andere oorden, die voor hare gezondheid en de ontwikkeling harer krachten het meest dienstig waren. Een broeder van mij had eens, op eene reis in Italië, een ouderloozen knaap tot zich genomen. Kort na zijne terugkomst stierf hij. Het was juist bij de geboorte van mijne Melanie en mijne vrouw meende, dat wij God daarvoor niet dankbaarder konden zijn dan door dien knaap tot ons te nemen en de plaats zijner ouders te vervullen. Nooit is een weldaad beter beloond geworden, want Francesco is altijd met kindelijke liefde aan ons gehecht geweest en zijne verkleefdheid aan Melanie grensde aan vereering. Hij was de lust en de vreugde van ons gezin, hij speelde aan de wieg van ons kind en bewaakte het als een trouwe poedel. Toen wij voor de gezondheid van ons dochtertje naar het buitenland gingen, bracht ik Francesco naar eene kostschool, waar hij bleef tot zijne opvoeding voltooid was. Later vergezelde hij ons enkele malen op onze buitenlandsche reizen en was tijdens ons verblijf hier te lande altijd om ons heen. Thans bekleedt hij eene eervolle betrekking, waarvan hij, ook zonder mij, onbekrompen zou kunnen leven, doch hij bleef dezelfde gehechtheid aan ons betoonen en elken zondag zagen wij hem ook in dit afgelegen dorp in ons midden. Nu ik alles verloren heb, - deze laatste woorden gingen vergezeld van een diepen zucht - zal hij mijn eenige erfgenaam zijn en ik hoop, dat hij eenmaal getuige zal zijn van mijn laatste ademhaling.
‘'t Is nu twee jaren geleden, dat de hemel van mijn geluk met donkere wolken bezet werd, ofschoon ik daarvan toen nog niets vermoedde. Tijdens ons laatste verblijf te Wiesbaden maakten wij kennis met eene duitsche familie. De man bezat uitgebreide fabrieken en hij scheen het niet ongaarne te zien, dat zijn zoon vele uren in ons gezelschap sleet. De jongeling had blijkbaar een goede opvoeding genoten, bezat veel begaafdheden en had een innemend voorkomen, zoodat wij hem gaarne in ons midden zagen. Francesco, die toen juist eenigen tijd bij ons doorbracht, maakte daarop echter een uitzondering en ik betreur het nog, dat wij niet meer waarde hebben gehecht aan zijn wantrouwen, doch wij schreven destijds zijn gedrag aan naijver toe. Er volgde nu na eenigen tijd een aanzoek om de hand van Melanie, die toen gezonder en sterker was dan ooit, en na eenigen tijd, toen het mij door de noodige informatiën voldoende gebleken was dat geen billijke redenen tot weigering bestonden en de jongeling de volle genegenheid mijner dochter bezat, had de verloving plaats.
‘Wie had kunnen denken, dat kort daarna zulk een geweldig onweder over ons zou losbarsten!’ sprak Van Tagelen na eenige oogenblikken. ‘Na een bezoek bij den fabrikant, die ons vorstelijk onthaalde en de bepalingen omtrent de huwelijksgift van mijne dochter met mij vaststelde, keerden wij naar het vaderland terug en mijne vrouw kon zich naar hartelust overgeven aan de bemoeiingen voor het uitzet onzer Melanie, want welke moeder ziet hare dochter niet met vreugde in het huwelijk treden, wanneer de vooruitzichten in alle opzichten aantrekkelijk zijn, ook zelfs wanneer zij slechts met smart aan de scheiding denkt! Het huwelijk werd vastgesteld tegen het volgende voorjaar en ik had reeds aanzienlijke aankoopen gedaan, toen op zekeren dag een bericht in de dagbladen mij hevig deed ontstellen. Er werd namelijk in gemeld, dat de bankier, die een groot gedeelte van mijn vermogen beheerde, zijne betalingen had gestaakt. Toen ik na den eersten schok tot kalmte gekomen was, hechtte ik geen geloof aan die tijding, want mijn vertrouwen in die firma was onbeperkt, doch de telegraaf ontrukte mij maar al te spoedig aan mijne begoochelingen. Al was intusschen de slag ook zeer groot, ik zou mij getroost hebben in het verlies, want mijn vermogen was nog altijd zeer aanzienlijk, doch ik had met den vader van mijn toekomstigen schoonzoon bepalingen gemaakt en ik achtte mij verplicht hem kennis te geven van het ongeluk, dat mij getroffen had; immers, ofschoon mijn verlies wel geen invloed uitoefende op de bepaalde huwelijksgift, trof dat verlies toch ook zeker mijne dochter als eenige erfgename. Mocht ik als eerlijk man anders handelen, heer pastoor?’
De priester, die met belangstelling geluisterd had, gaf zijne tevredenheid te kennen.
‘Toen moest ik ondervinden,’ zoo vervolgde de oude heer, ‘dat er menschen zijn, die meer waarde hechten aan geld dan aan levensgeluk. De fabrikant antwoordde mij, dat hij de zaak, die van zoo groot belang was, in overweging moest nemen; hij achtte het intusschen raadzaam, dat voorloopig elke briefwisseling tusschen zijn zoon en mijne dochter gestaakt werd. Dit alles werd mij zoo koel voor het hoofd geworpen, dat ik mij in mijne eer gekrenkt gevoelde en dit onbewimpeld te kennen gaf. Het gevolg hiervan was een antwoord van den fabrikant, waarbij hij zich ontslagen achtte van zijn gegeven woord.
‘Ik zal kort zijn over 't geen ik nu nog wil mededeelen,’ hernam Van Tagelen, na eenige oogenblikken. ‘Het tijdperk, dat nu volgt, heeft mijn levensgeluk verwoest en mij tot een grijsaard gemaakt. Het is zeer natuurlijk, dat mijne dochter door dit alles diep geschokt was. Zij had zich met al de argeloosheid van een jeugdig gemoed overgegeven aan de droombeelden eener schoone toekomst, zij had gemeend dat de ouders van haar toekomstigen echtgenoot haar nu reeds als eene dochter liefhadden; thans gevoelde zij dat zij was beschouwd als een koopwaar, als een handelsartikel. Daarenboven zag zij zeer goed dat de vernedering, welke ik had ondergaan, mij diep krenkte, en die dubbele knaging ondermijnde hare gezondheid zoodanig, dat wij haar met bezorgdheid gadesloegen. Toen kwam een onzalig denkbeeld in mij op. Ik wilde mijn geldelijk verlies herstellen, al was het dan ook slechts om dien ellendigen fabrikant te doen gelooven, dat ik hem op de proef gesteld en hij zich in zijn eigen strikken verward had. Ik stak mij in gewaagde speculatiën, die allen op verlies uitliepen en mijn vermogen deden wegsmelten als sneeuw voor de zon. Toen ik eindelijk tot bezinning kwam, was het mij alsof ik uit een vreeselijken droom ontwaakte. Ik zat uren lang op hetzelfde voorwerp te staren, ik gaf geen antwoord wanneer men mij iets vroeg, ik sprak verwarde taal, in één woord, men had gegronde vrees dat ik krankzinnig zou worden. In dien toestand werd mijne vrouw door eene beroerte getroffen; zij stierf weinige dagen daarna en ik bleef nu alleen met mijne Melanie. Niemand weet, niemand kan beseffen wat zij in die droevige dagen en ook later voor mij geweest is. Zij was van den vroegen morgen tot den laten avond aan mijne zijde, zij las mij boeken voor om mij afleiding te bezorgen, zij zong bij de harp, haar geliefkoosd instrument, dat zij meesterlijk had leeren bespelen, doch ik zag zeer goed, dat hare krachten steeds verminderden. 't Was dan ook voornamelijk voor haar, dat ik in dit gezonde oord een woning heb gezocht, want van mijn groot vermogen is genoeg overgebleven om onbekrompen te leven. Ik had gehoopt hier rust te vinden voor mijn gemoed, gezondheid en kalmte voor mijn lief kind, doch helaas! Gij weet nu alles, heer pastoor, gij kent mijne onbezonnenheid en mijn lijden; ik heb die vernederingen, die teleurstellingen verdiend, ik kus de straffende hand Gods, maar mijn kind, mijn arm lief kind.....!’
De ongelukkige vader kon niet verder spreken, hij liet het hoofd op de borst zinken en tranen gleden langs zijne wangen, doch die tranen schonken hem verlichting even als de vertroostende woorden van den priester, die nog lang bij hem bleef.
De lezer weet nu ook alles en wat hij thans weet, dat was ook aan vele inwoners van Vinkheuvel bekend, toen den volgenden morgen een lijkstoet van het grijze huis den weg naar het kerkhof insloeg. Daarom zag men de gordijntjes niet oplichten toen de oude heer, schier bezwijkend onder de smart, door Francesco in het rijtuig werd geholpen, maar achter die gordijntjes verborg zich menigeen, die tot de ontdekking was gekomen, dat een groote balk zijne oogen had verduisterd, en op de straat bleef men eerbiedig, met ongedekt hoofd staan, tot de droevige stoet voorbij gegaan was.
't Is zeker zeer te betreuren, dat het beter gevoel in den mensch eerst door zulke geweldige schokken moet worden wakker geschud, alvorens zich te doen gelden, doch daar wij weten dat schuldbekentenis de eerste stap is tot zelfverbetering, mogen wij hopen, dat de Vinkheuvelaars in 't vervolg wat meer acht zullen geven op de balken in hunne oogen, alvorens bij anderen splinters te gaan zoeken. Die hoop wordt versterkt door het feit, dat 't bekende dameskransje bezweken is onder de zweepslagen der algemeene verontwaardiging. Mevrouw Van Diggelen heeft wel alles aangewend om hare stichting in het leven te houden en deinsde zelfs niet terug voor een bondgenootschap met de ‘eksters’, doch zij mocht niet slagen en die gezellige kring te Vinkheuvel heeft niets nagelaten dan den naam, die in de bekende taartjes blijft voortleven.
Wij zijn andermaal in de meimaand; de bloemen en bloeiende heesters geuren meer dan ooit en de bijtjes gonzen en leggen buigewone bedrijvigheid aan den dag, want de Lente is veel vroeger ingetreden dan gewoonlijk. Vroolijk huppelen de vogels van tak tot tak, 't is of zij een orgeltje in de keel hebben, doch in den bekenden achtertuin te Vinkheuvel, waar een lief boompje vlak voor de porte-brisée staat, laat geen nachtegaal zich thans hooren en de luiken van het grijze huis zijn reeds maanden lang gesloten, want de heer Van Tagelen, die kort na den dood zijner dochter van daar vertrokken is, heeft gewenscht dat die woning twee jaren lang te zijner beschikking zou blijven. Slechts eens in de week wordt de deur geopend en wel op zaterdag. Dan wordt het grijze huis bezocht door een jonkman met een italiaansch voorkomen, die regelmatig versche bloemen naar het kerkhof draagt en daar dikwijls lang geknield ligt bij een fraaie grafzerk, waarop boven den naam Melanie een roos met geknakten stengel gebeiteld is.