Het reuzengordeldier.
Gordeldier (Dasypus), ook schildvarken, tatou en armadil geheeten, is de naam van een dierengeslacht, hetwelk tot de orde der tandelooze zoogdieren behoort. Bij deze ontbreken al de tanden of althans die van het voorste gedeelte der kaken. Men vindt verscheidene soorten van deze gordeldieren in onze tegenwoordige dierwereld, van de gordelmuis af, die de grootte en de levenswijze heeft van een mol, tot den grooten tatou of 't reuzengordeldier, dat de grootte bereikt van een varken en waarvan wij op bladzijde 336 een afbeelding geven. Men moet dit echter niet verwisselen met het reuzengordeldier der voorwereld of glyptodon, dat den omvang van een rhinoceros had, maar in beenderen- en tandenbouw en andere kenmerken geheel overeenkomt met de gordeldieren van den tegenwoordigen tijd. Deze laatste nu zijn plompe dieren met spitse koppen, groote varkensooren, lange staarten en korte krachtige pooten met sterke graafklauwen voorzien. Het lichaam is bedekt met harde, schubbige schilden, die kop, schouders, rug en lendenen bedekken. De bekleeding van den kop, de schouders en het achterdeel bestaat uit zes- en ook wel achthoekige platen en die van den rug en de zijden uit over elkander beweegbare ringen van vierhoekige platen, waartusschen eenige haren uitsteken. Tusschen die hardere gedeelten van het lichaamsbekleedsel bevindt zich eene weeke eenigzins wratachtige huid. Alle gordeldieren zijn nachtdieren en leven van dierlijk voedsel, de kleinere voornamelijk van mieren en termieten, de grootere ook van vogels en kruipende dieren; buiten den paartijd leven allen afzonderlijk, schuw en eenzaam in onderaardsche holen in de nabijheid van groote mieren- of termietennesten, zijn traag en langzaam en alleen in graven en wroeten ongemeen vlug en behendig. Het reuzengordeldier of tatou, bij de natuuronderzoekers onder den naam van Euphractus giganteus bekend, komt slechts in de bosschen van Paraguay en zuidelijk Brazilië voor. De lengte van het lichaam is bij volwassenen 1 meter, waarbij nog 40 centimeters voor den kop en 50 centimeters voor den staart komen zoodat het dier nagenoeg twee meters lang is. Bij de inboorlingen van Brazilië en Paraguay geldt hun vleesch voor eene lekkernij hoewel zij ook op doode dieren azen en zich gretig hiermede voeden. Een opmerkelijke bijzonderheid van dit dier is zijn gebit, dat van voren uit dunne schubben bestaat, die langzamerhand in dubbele rijen kiezen overgaan, zoodat de groote tatou in de bovenste rij aan weêrszijden 24-26, in de onderste rij aan weêrszijden 22-24 kiezen of tandachtige knobbels heeft, waarvan er wel vele uitvallen, doch bij het volwassen dier toch altijd een gezamenlijk getal van 90-100 tanden bedragen.