De Fransche omwenteling.
XXI.
De 25 juli was als de dag bepaald, waarop aan het plan begin van uitvoering zoude gegeven worden. De verbonden vorsten meenden echter den oorlog niet te moeten beginnen, alvorens een manifest aan de fransche natie te hebben uitgevaardigd, hetgeen dan ook op denzelfden dag, dat het leger zich in beweging zette, verscheen, en door de geschiedenis het manifest van den hertog van Brunswijk wordt genoemd, al was het ook uit de pen gevloeid van een franschen emigrant, die het na de redactie aan de mogendheden ter goedkeuring voorleî.
Dit manifest was in een aanmatigenden toon opgesteld, het verraadde niet de minste kennis van den toestand waarin Frankrijk zich bevond, het hield geen rekening met de revolutionaire strijdkrachten. De terugslag zou voor de verbonden vorsten en Europa dan ook een geweldige wezen; opgevangen door eenige honderdduizenden bajonetten, zou het Europa in het aangezicht worden teruggeslingerd, terwijl het antwoord van den kant van Frankrijk overwinning op overwinning zou wezen.
De uitwerking van dit manifest te parijs en in de provinciën was geen vrees, geene verslagenheid, maar een eindelooze verbittering. Het had juist de tegenovergestelde gevolgen van wat het hoopte te bereiken Het volk werd door een van die zenuwachtige trillingen aangedaan, welk groote uitberstingen plegen vooraf te gaan. Te Parijs verhaastte het den val van het koningschap en riep het de vreeselijkste en bloeddorstigste beweging van de geheele fransche omwenteling in het leven. Het sansculottism zette zich stouter dan ooit vooruit en trad met een geweld op, dat iedere wet machteloos maakte en zich om het gezag der Nationale Vergadering niet het minst bekommerde.
Gematigdheid begon in het oog van het gemeen als een misdaad te tellen; die als gematigd bekend stonden, werden eensklaps landverraders, en de Nationale Vergadering moest er op aandrang van het volk toe besluiten, Lafayette in staat van beschuldiging te stellen. De clubs waren niet langer politieke verzamelplaatsen, maar spelonken van samenzwering. Het manifest van den hertog van Brunswijk verhaastte de uitbersting dezer samenzwering. Het koningschap zou vallen - en Lodewijk XVI was in de clubs reeds plechtig vervallen verklaard geworden. Een zelfde voorstel had men bij de Nationale Vergadering ingediend, maar de meerderheid achtte de aanneming nog ontijdig en wilde waarschijnlijk het feit liever door de gebeurtenissen en den drang der omstandigheden laten tot stand komen.
Het demagogendom besloot dan maar zelf de handen aan het werk te slaan en de bestorming der Tuileriën werd in de clubs besloten. De 10 augustus werd vastgesteld als de dag der uitvoering. Maar zulk een plan kon men natuurlijk niet verborgen houden en het gefluister, dat spoedig gemompel werd, was ook tot de Tuileriën doorgedrongen. Het hof had daarom uitgestrekte verdedigingsmaatregelen getroffen en het slot zooveel mogelijk in staat van tegenweer gesteld. Van de verkleefdheid der zwitsersche lijfwacht was men verzekerd; ook op den degen der koningsgezinde edellieden kon men rekenen; minder zeker was men van de nationale garde, die de wacht op het paleis had, al was zij ook uit het welgestelde gedeelte der parijsche burgerij gerekruteerd. Men geloofde echter niet, dat zij in het uur van den nood, wanneer de razende moedwil zou trachten in te breken, den koning in het gevaar zou verlaten.
De avond voor den 10 augustus strekte zich donker over Parijs uit. Toch maakte de wereldstad zich niet tot slapen gereed. Er heerschte nog altijd gejaagdheid in het volk. De nacht viel meer en meer, waarop een zoo verschrikkelijke morgen zou volgen. Licht stroomde uit de vensters der Tuilerieën; daar was alles onder de wapens, in angstig wachten, in pijnigende onzekerheid. De laatste dagen had het oproer rond het paleis als een wolf om de schaapskooi heen geslopen, brullende maar nog niet durvende aantasten, omdat het uur nog niet daar was. Péthion bevindt zich op het paleis als gijzelaar en als waarborg tevens. In de straten der stad openbaarde zich eene beweging, niet ongelijk aan de golven der zee, wanneer de storm in aantocht is en hare ingewanden reeds beroerd zijn. Men hoort geweerkolven op de straatsteenen klinken; kanonnen worden vervoerd, in de duisternis ziet men sabels en pieken glinsteren. Nog is het uur niet aangebroken, het uur dat zal worden aangekondigd door de stormvogels der lucht, de metalen klokken der kerktorens gewoon het uur der gebeden te melden, maar thans bestemd tot klaroenen voor den moord en de slachting.
Lodewijk XVI ziet, door zijne vertrouwden omgeven, uit een der vensters van zijn paleis, naar de donkere stad, waaruit onheilspellende, dreigende klanken opstijgen, die den nacht zelven doen beven. Alles staat op zijn post en hij gelooft den storm, wanneer hij mocht uitbersten, het hoofd te kunnen bieden. Wantrouwen en achterdocht, de organen der staatkunde, kent deze vorst niet, hij gelooft nog aan de trouw en de verkleefdheid. De eerste slag van het middernachtsuur klinkt uit de torens en op hetzelfde oogenblik breekt een concert van helsche, oorverdoovende toonen in de lucht los. De metalen monden van alle klokken van Parijs beginnen een lied aan te heffen, dat het bloed in de aderen zou doen bevriezen. Hooggaande zee van wilde, nachtelijke geluiden, golvend over de daken der huizen en de slapers wakker schuddend uit hunnen slaap, walkyren, die de webbe slingerend met bloedrooden inslag, drijvend op de luchtlagen een doodsgezang aanheffen. En te midden van den heksensabbat in de lucht, beginnen trommels te roffelen, fakkels worden ontstoken en woeste scharen verzamelen zich in de straten. Het sein des oproers, het sein tot de bestorming der Tuilerieën is gegeven. Maar niet naar de Tuilerieën, naar het stadhuis is de eerste aandrang. Het gebouw wordt in beslag genomen en onmiddellijk eene nieuwe stadsregeering geconstitueerd.
Thans stormt men naar de Tuilerieën, waarvoor zich reeds eene dichte menigte verzameld heeft. De Marseillers, wien voor eenige dagen met opzet een kazerne dicht bij het paleis is aangewezen geworden, hebben hunne stelling reeds gekozen en zijn bezig de kanonnen op het gebouw te richten. Spoedig is het slot van alle zijden door gewapende scharen ingesloten. In het paleis zelf heerscht verslagenheid en schrik; het vrouwelijk personeel brengt uren door, die in den angst eeuwigheden schijnen. De koning weet niet wat te doen en neemt raad op raad zonder tot iets te besluiten. De berichten die van de stad komen, luiden ieder oogenblik dreigender en onrustbarender; 't is of de geheele stad op het paleis losrukt; de Nationale Vergadering is in zitting, doch van haar is geen hulp of onderstand te wachten; de meerderheid harer leden is het eens met het oproerig gemeen, die spoedig Pethion van het paleis laat ontbieden, onder voorwendsel van verslag uit te brengen over den toestand; het doel is eigenlijk om hem in veiligheid te stellen en hem te behoeden voor de wraak der koningsgezinden.
Eindelijk neemt de koning een stout besluit; hij stijgt te paard en gaat de ronde doen bij de verdedigers van het paleis, om zich van hunne trouw te overtuigen. De zwitsersche garde presenteert het geweer: te Caesar morituri salutant; hunne trouw zullen zij met den dood bezweren. De ontvangst bij de nationale garde is minder hartelijk, is zelfs koud en onverschillig. De kreet: leve de koning! wordt spoe-