zenuwen terug werkte. Langzamerhand hernam het denkvermogen zijne rechten, en het eenige middel aangrijpende, 'twelk hem voor het oogenblik ten dienste stond om zijn overkropt gemoed een weinig lucht te verschaffen, snelde hij naar zijn kamer terug en schreef voor de Astadsche Nieuwsbode een donderend artikel, waarin hij het schandelijke bedrog van den lafhartigen en eerloozen candidaat-notaris aan de verachting der publieke opinie en het geschonden rechtsgevoel overleverde. Mocht de candidaat der Ouden bij de stembus de overwinning behalen, dan zou hij eene petitie tot nietigverklaring der stemming indienen, daar de zegepraal alleen door de verfoeielijkste praktijken en de meest onzedelijke middelen verkregen was.
Eerst toen, nadat de zoo gruwelijk gehoonde majoor zijn gal op het papier had uitgestort, begon zijn woede een weinig te bekoelen, maar toch droomde hij den geheelen nacht nog van strooibiljetten en programma's, van stemopnemers en candidaten, en hoorde hij het hoongelach van den hatelijken pennelikker en zag hij in vlammend schrift de hatelijke spreuk voor zijne oogen dansen: Rira bien qui rira le dernier.
DE MOLOCH.
Majoor Van Stouten bracht dus een allesbehalven aangenamen en rustigen nacht door; het is echter twijfelachtig of de hem aangedane beleediging alleen de schuld er van was, dan wel of zijne drie flesschen er insgelijks deel aan hadden. Zeker is het, dat hij 's morgens met zware hoofdpijn ontwaakte, wat echter niet belette, dat hij, het gewicht van den dag en zijn brandend ongeduld in aanmerking genomen, zich tegen negen uur naar de stad begaf, om in den boezem der Groote Sociëteit, alias de kiesvereeniging Voorwaarts, de berichten omtrent den uitslag der stemming uit de eerste hand te ontvangen. De tijd, die groote heelmeester, had hem over het belachelijke zijner houding en de ondervonden beleedigingen heen gezet.
De Oude zoowel als de Groote Sociëteit waren dien gedenkwaardigen voormiddag van woensdag 10 october 187* permanent vergaderd. Beide vereenigingen hadden eenzelfde soort van postdienst, van het stadhuis naar de respectieve sociëteiten, georganiseerd. Van kwartier tot kwartier moesten de Jannen van de officieus met het opteekenen der uitgebrachte stemmen belaste personen de geschreven nota's in ontvangst nemen, om ze, zoo snel hunne beenen hen dragen konden, naar de heeren sociëteitsleden over te brengen, die op deze wijze voortdurend van den stand der verkiezing op de hoogte bleven.
Het stembureau was intusschen vergaderd; na de gebruikelijke formaliteiten werd tot ontzegeling der bussen en het aflezen en tellen der stemmen overgegaan. Was de opkomst van het publiek in den beginne niet zeer talrijk, van minuut tot minuut nam de toevloed der belangstellenden en nieuwsgierigen toe. Op het stembureau zelf heerschte over het geheel stilte en ernst, slechts afgebroken door het met luider stem aflezen der namen; doch in de gangen, waar zich het luidruchtige publiek verzameld had, wisselden gejoel, gelach en kwinkslagen elkander af, zoodat die wanluidende toonen tot in het heiligdom van het stembureau doordrongen, 'tgeen de hoogernstig gestemde heeren stemopnemers telkens de wenkbrauwen deed fronsen. Zelfs den zeer ijverigen policieagent, die in de deur post gevat had, mocht het niet gelukken die woelende, krioelende menschenmassa tot zwijgen te brengen: deze had toch evenmin ontzag meer voor het telkens herhaalde Ssst! als voor den stok van den bedienaar der openbare macht. Trouwens, het ware even gemakkelijk geweest de door den storm opgezweepte golven der zee, als die wriemelende, woelende menigte tot bedaren te brengen. De heeren moesten zich dus, na tal van vergeefsche proefnemingen, met eene betrekkelijke stilte tevreden stellen, die echter nu en dan tot hare ui erste grenzen uitgezet werd, ja bijwijlen wel iets van het ontstichtelijk rumoer onzer kermissen had.
De politieken echter onder de aanwezigen, en zij, die zich als zoodanig wilden doen doorgaan, maakten eene behartenswaardige uitzondering op den algemeenen regel; zij waren gekomen om zich omtrent den stand van zaken op de hoogte te houden en geenszins voor de pret; zoo zij gedurfd hadden, zouden ze zich wel in even zooveel agenten van policie hebben willen herscheppen, althans de woedende en verachtelijke blikken, die zij op de krioelende menigte wierpen, hadden machtig veel van die eens tamboer-majoors, die met verachting neêrziet op den armen aspirant-hoornblazer, wien het maar niet gelukken wil een dragelijken toon uit zijn instrument voort te brengen. Slechts nu en dan scheen de hooge ernst van hun gelaat voor een glimlach te zullen plaats maken, dan namelijk, wanneer de voorzitter een dier welbekende spot- of toenamen voorlas, welke in de geheele streek van mond tot mond gingen, en die in onverantwoordelijke lichtzinnigheid door een grappigen, doch zijn plicht en roeping verzakenden kiezer op het stembiljet was geschreven.
Het aflezen der namen ging intusschen geregeld zijn gang; de pennen krasten op het papier, de potlooden bleven in beweging; geteld werd er en gerekend; boden vlogen af en aan; de beide Jannen uit de sociëteiten, voor het oogenblik tot koeriers gepromoveerd, hadden het ijselijk druk met heen en weêr loopen; alles was in afwachting, in onrust en spanning. De algemeene nieuwsgierigheid werd echter niet zoo spoedig bevredigd, want langen tijd bleven de kansen der beide candidaten ongeveer gelijkstaan. Nu eens had advocaat Noordeloos de meerderheid dan weder hief het rad der fortuin den heer Visser in de hoogte; het lot had wonderlijke nukken soms. Dertig, veertig stemmen werden achtereenvolgens op denzelfden candidaat uitgebracht, zoodat deze allengs eene aardige meerderheid begon te krijgen; maar de volgende vijf minuten deden den candidaat der tegenpartij weêr het verloren terrein herwinnen en zijn mededinger voorbij streven. De onverschilligen vonden die aanhoudende wisseling van het lot prettig en interessant, want het ligt een beetje in 'smenschen natuur, zekere Schadenfreude te gevoelen over de teleurstelling van zijn evenmensch; maar de belangstellenden en belanghebbenden zaten als op de pijnbank, geslingerd tusschen hoop en vrees, tusschen blijde verwachting en grievende teleurstelling.
De spanning nam toe met de onzekerheid; de helft, twee derden der stembriefjes waren reeds uit de bus te voorschijn gekomen, en nog altijd bleven de kansen ongeveer gelijk staan. Velen konden het in de beide sociëteiten niet meer uithouden en snelden in persoon naar het stadhuis, om te spoediger den uitslag te vernemen. Een goed half uur nog en het laatste briefje was uit de bus gekomen; de stemming was afgeloopen; nog één oogenblik om de cijfers na te zien en op te tellen en - de uitslag was bekend.
Met twee stemmen boven de volstrekte meerderheid was de heer Visser uit Astad gekozen. Van de 1421 geldige stemmen waren er 713 op den candidaat der Ouden, 692 op dien der Nieuwen uitgebracht; slechts 16 stemmen waren dus versnipperd. Het kiesdistrict Ikshuizen-Astad had zich overigens flink gehouden: van de 1773 kiesgerechtigden hadden niet minder dan 1421 aan hun kiezersplicht voldaan.
Zoowel majoor Van Stouten als Max Hovenaar bevonden zich op het stadhuis, toen de uitslag bekend werd. Het groote nieuws had op de beide personen natuurlijk eene geheel tegenovergestelde uitwerking, en toen de gelukkige candidaat-notaris den rampzaligen majoor met een tergenden spotlach voorbij ging, meende deze laatste in zijn uitdagenden blik de herhaling te lezen van het krenkende woord: ‘Hij lacht het best die het laatst lacht.’ Het was letterlijk om dol te worden!
(Wordt vervolgd.)