getuige geweest van de laatste beeldstormerij, en de grievende smart, welke zijn hart verteerde bij het zien van zoo veel heiligschennis, had zijne krachten gesloopt. Desniettemin lag een glimlach van vreugde op zijn gelaat, nu hij het herstel van de godsdienst had mogen beleven en zich omringd zag door personen, in wier lot hij steeds zooveel belang had gesteld.
Toen De Gruijter hem uitvoerig had meêgedeeld hoe alles zich des morgens had toegedragen en hoe gelukkig de bevolking zich gevoelde, omdat de bange dagen voor goed voorbij waren, schudde de priester langzaam het hoofd.
‘Ik dank God, dat ik dezen gelukkigen dag nog heb mogen beleven,’ sprak hij, ‘want slechts met siddering kon ik denken aan sterven te midden van geweldenaars, die zelfs de ontzielde lichamen niet met rust laten in de gewijde aarde, maar laat ons daarom niet denken, dat het gevaar voorbij is. De duivel van den hoogmoed beheerscht het tegenwoordige geslacht; hij heeft zich genesteld in de harten van de grooten der aarde, die de wetten Gods met voeten treden en slechts luisteren naar de stem der rede, naar de ingeving hunner hartstochten en lusten. Men werpt het zoete juk des Heeren af om te luisteren naar de inblazingen van hem, die een verleider was van den beginne af en die al zijne krachten zal inspannen, om het onkruid des ongeloofs welig te doen opschieten en den storm aan te blazen, die de Kerk van Kristus bedreigt.’
‘Gij maakt mij beangst voor de toekomst, mijn vader,’ sprak Agnes.
‘Die des Heeren wegen bewandelen hebben geen kwaad te duchten, mijne dochter,’ hernam de priester. ‘Ik wijs slechts op de toekomst, opdat gij altijd voorbereid zult blijven tegen de gevaren. Wij gaan allen een nieuwe toekomst tegemoet, ik om voor altijd deze wereld te verlaten, gij om een nieuw leven in te treden. Gij zijt allen jong en krachtig; moge de beproeving, die gij nu reeds hebt doorgestaan, u geleerd hebben, dat men steeds moet waken en bidden om in den strijd des levens te blijven volharden, want de duivel is listig en de mensch zwak; Harmsen kan het getuigen, hoe zelfs rechtschapen menschen medegesleept kunnen worden door een leer, die uit den booze is, omdat zij menschelijke begrippen stelt boven Gods wetten en geboden.’
Harmsen sloeg verlegen de oogen neder.
‘Ik zeg dit niet om u te beschamen of te krenken, mijn zoon,’ vervolgde de priester; ‘want hebt gij gedwaald, gij zijt terug gekeerd tot den schaapsstal.’
‘Door Gods genade!’ sprak Wouter, ‘en ik hoop mij in mijn volgend leven die genade meer waardig te maken door te strijden voor hetgeen ik herwonnen heb.’
De priester had de oogen gesloten, het spreken scheen hem zeer vermoeid te hebben.
Agnes, die hem angstig gadesloeg, knielde aan zijne voeten neder en zeide:
‘Wij zijn gekomen om uw zegen te vragen op ons voornemen om in het huwelijk te treden. Gij hebt mij als kind in de waarheden van onze godsdienst onderwezen, gij hebt mij beschermd toen ik door slechte menschen vervolgd werd, gij zijt altijd een vader voor mij geweest, o schenk mij ook uw zegen, nu ik den gewichtigsten stap mijns levens ga doen.’
De aandoeningen overmeesterden haar en haar hoofd zonk op des priesters knieën neder.
De priester liet zijne oogen eenige oogenblikken op haar rusten en er kwam weder een glimlach op zijn gelaat.
‘Hoe, mijne dochter,’ sprak hij, ‘gij wilt in het huwelijk treden met iemand, die reeds meermalen getoond heeft, dat hij niet voor gevaren terug deinst als de Kerk zijn sterken arm noodig heeft, gij zult als zijne huisvrouw naast hem te strijden hebben, en nu reeds siddert gij?’
‘Zij is ontroerd, dewijl zij u zoo verzwakt ziet, eerwaarde,’ sprak Clara, ‘zij is zoo veel aan u verplicht, het is uit dankbaarheid dat zij tranen stort.’
‘Ik weet het wel, mijn kind, ik weet het wel,’ hernam de priester, nog altijd met denzelfden glimlach om den mond. ‘De hopman zal een kloeke huisvrouw in haar vinden, ik ben daarvan overtuigd. En gaat gij ook al in het huwelijk treden, Clara?’
‘Juffer Agnes verlangde dat wij tegelijk zouden trouwen, eerwaarde,’ hernam het meisje, ‘en ik heb dat verzoek niet van de hand willen wijzen, omdat wij reeds speelgenooten zijn geweest toen wij nog kinderen waren, en in den laatsten tijd in hetzelfde lot hebben moeten deelen. Ware dit het geval niet geweest, ik zou nog eenigen tijd gewacht hebben, omdat mijne moeder nog altijd even troosteloos is en niet zonder hulp kan zijn; doch Wouter heeft goed gevonden, dat moeder bij ons zal komen inwonen.’
‘Dat is braaf,’ sprak de priester, ‘God zal u dit vergelden, want er staat geschreven: ‘eert vader en moeder, opdat gij lang moogt leven op aarde.’
Daarna gaf hij door een wenk te kennen, dat allen bij hem zouden nederknielen. Hij bad lang in stilte met de oogen ten hemel gericht en strekte toen zegenend de handen over hen uit.
Toen, na zoo vele wederwaardigheden, de beide huwelijken gesloten werden, had de brave priester reeds het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.