ging, vond zijn weerklank in het beruchte volksrefrein ça ira, ça ira! Geen wonder dat de ernstige mannen bezorgdheid koesterden voor den dag van morgen en dat zij, bij zoovele opgeladen brandstoffen, eene geweldige uitbersting vreesden. Men begon bezorgd te worden voor het heil en het leven des konings, die het gevaar scheen te trotseeren en elken vriendenraad weigerde, welke hem buiten de omgeving van Parijs wilde brengen, hij die een jaar geleden, bij een veel minder dreigenden toestand, alleen heil gezien had in de vlucht. Het was bij deze gesteldheid der gemoederen, dat Lafayette zijn bekenden brief schreef aan de Nationale Vergadering uit zijn legerplaats Maubeuge, die zijne populariteit voorgoed den genadeslag zou geven.
In dezen brief had de generaal al zijn misnoegen uitgestort over den loop, dien de zaken in den laatsten tijd genomen hadden; in scherpe maar verdiende woorden hekelde hij de regeeringloosheid en wanorde, die er in de hoofdstad heerschten; hij protesteerde tegen het geweld, dat men den koning aandeed, en meende dat het hoog tijd werd om het woelen der Jacobijnen tegen te gaan en de clubs te sluiten, wilde men de omwenteling niet aan hare uitspattingen zien te gronde gaan.
Deze brief, die in de Nationale Vergadering werd voorgelezen, verwekte geen geringe opschudding onder de Girondijnen, en Lafayette had het slechts aan den invloed van zijn naam te danken, dat de volkstoorn niet onmiddellijk tegen hem losbrak. De populariteit keerde hem echter van nu af den rug toe en het ergdenkend gemeen begon aan zijn naam reeds het toevoegsel verrader te verbinden.
Het ging langzamerhand naar den 20 juli, den verjaardag van den bekenden eed in de kaatsbaan, en het demagogendom van Parijs had besloten dezen dag door een groote betooging te vieren. Verjaar- en gedenkdagen spelen een groote rol in de fransche omwenteling; iedere titel werd aangegrepen om het nationaal gevoelen wat op te frisschen en in de fransche gemoederen de belangstelling levendig te houden in den strijd en de worsteling der partijen. Deze liefde tot feesten getuigde echter van eene groote menschenkennis bij de leiders. De fransche geest heeft opwekking noodig om niet in zijne onverschilligheid terug te zinken, geene partij of heerscher heeft zich in Frankrijk ooit staande gehouden zonder uiterlijke vertooning, zonder tegemoetkoming aan deze nationale hebbelijkheid, welke even zeer de beweeglijkheid als de ijdelheid van den franschen geest aanduidt. Ter herinnering aan deze merkwaardige gebeurtenis zou op het Champ de Mars een reusachtige Meiboom geplant worden, waarom de burgers en burgeressen, als een hulde aan het aangebroken tijdperk van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zouden dansen. Maar nog op eene andere, minder onschuldige wijze wilde men dezen gedenkdag vieren.
De 20 juli brak aan; reeds in den vroegen morgen bemerkte men eene ongewone drukte en beweging op straat. Van alle hoeken der stad kwam het volk te voorschijn, havelooze kerels met ruwe gezichten, die knotsen en pieken zwaaiden, en waaraan zich even havelooze vrouwen van de vischmarkt of de achterbuurten, sommigen met hunne kinderen bij zich, aansloten. Schorre geroepen en bloeddorstige liederen stegen uit de wilde menigte op, die zich onder aanvoering harer leiders naar de Salle de Manège in beweging zette. Elke straat die men doorging leverde haren toevoer van lieden, die als zoovele beken in den grooten menschenstroom opgingen. De procureur-syndicus Roederer bracht het bericht in de Nationale Vergadering, dat het volk naar de zittingszaal oprukte, gewapend, dreigend en meer dan 3000 man sterk. Sedert de oorlog verklaard was, had het volk vrijheid gehad, hoezeer dit ook aandruischte tegen alle parlementaire vormen om zich gewapend in de zittingszaal der Nationale Vergadering te vertoonen en zelfs voor de volksvertegenwoordigers te defileeren. Deze vergunning kon echter nooit een vrijbrief zijn om der Nationale Vergadering geweld aan te doen of hare beraadslagingen te belemmeren. Men was het nog niet eens of men de menigte ontvangen zoude, toen de aandrang naar de zittingszaal alle beraadslaging afsneed en Vergniaud het voor het oogenblik maar raadzaam oordeelde, de wetten voor het geweld te laten wijken. De zittingszaal leverde dien ten gevolge spoedig het tooneel op van de meest pandemonische verwarring. ‘Weg met het ministerie, weg met de feuillanten!’ klonk der rechterzijde als een welkomstgroet in de ooren. De menigte was verstaanbaar genoeg in wat zij wenschte en verlangde; ontslag van het ministerie, maatregelen die tegenover den buitenlandschen vijand de veiligheid des lands waarborgden en de dood aan de aristocraten, het gewone refrein, waarmede alle volkseischen en volksdemonstraties besloten werden. Het werd hun echter spoedig aan het verstand gebracht, dat de Nationale Vergadering de plaats niet was, om al deze eischen maar zoo zonder tegenkanting ingewilligd te krijgen en dat men zich hiervoor tot een ander gezag behoorde te wenden.
(Wordt vervolgd.)