vereenigingen Securitas en Voorwaarts ontstaan waren, geheel en al van gedaante veranderd. Zulks kon ook moeielijk anders: zij hadden onvoorzichtig met vuur gespeeld, en het vuur was tot een brand overgeslagen, die telkens grootere verhoudingen aannam, zoodat er voorloopig aan geen blusschen te denken viel. De ongewone hitte had de gevaarlijke verkiezingskoorts aangevoerd, en daar deze eene zeer epidemische ziekte is, waren allen er weldra door aangestoken, zoodat op het eind zelfs de onverschilligste en vreedzaamste lieden in vuur en vlam geraakten, wanneer de verkiezing ter sprake gebracht werd. Wel had het in de bedoeling der ontwerpers gelegen sociëteit en kiesvereeniging streng van elkander gescheiden te houden, doch daar het eene een kind van het andere was en kiesvereeniging en sociëteit dezelfde personen tot leden telden, kon niemand den invloed der verkiezingsmanie ontgaan, zelfs dan niet, wanneer men qua sociëteitsleden bij elkander kwam.
Zoolang het verkiezingstijdperk duurde, werd alles ter zijde gezet en vergeten, wat vroeger het geluk en de wellust der goede lieden had uitgemaakt. Het was gedaan met het gezellig rollen der biljartballen over het groene laken; de markeur stond op non-activiteit, en het bontgekleurde overkleed, dat over de eenmaal zoo geliefkoosde biljart was uitgespreid, was thans met een dikke laag stof bedekt. Damen schaakbord waren vergeten; ze hingen als nuttelooze, doode meubelstukken aan den wand, en zoo een enkele liefhebber er een weemoedigen blik op sloeg, hij moest telkens het oog teleurgesteld afwenden, want het was onmogelijk onder de zestig, zeventig leden der sociëteit een enkelen medespeler te vinden.
Met de speelkaarten, die heerlijke uitvinding voor de lange winteravonden en de klein-steedsche bijeenkomsten, ging het niet beter. Wel hadden ze nog het langst haar sociëteitsrecht doen gelden, en zag men ze nog aan een enkel tafeltje gebruiken, toen biljartbal en schaakbord reeds verbannen waren, maar ook zij hadden voor de overmacht moeten zwichten: politieke koppen waren als tafelredenaars opgetreden om hun programma te ontwikkelen en dat hunner tegenpartij te bestrijden, waarbij zelfs de verstoktste kaartliefhebbers in het eind gedwongen waren als toehoorders te fungeeren en met bloedend hart de aangebeden kaarten, voor een tijd lang ten minste, vaarwel te zeggen. Programma's, strooibiljetten, advertentiën en couranten-artikelen hadden hunne oude mededingster verdrongen en zwaaiden den schepter in de beide Ikshuizer sociëteiten.
Wel werden er onder de leden der sociëteit nog eenige onverbeterlijke kaartliefhebbers gevonden, die den geheelen berg verkiezingspaperassen, - scheurpapier noemden zij het in alle stilte, want het woord hardop uitspreken zou al te gewaagd zijn geweest, - voor een enkelen stok kaarten hadden willen geven, maar ze moesten, goedschiks of kwaadschiks, hunne liefde en hun afkeer in het binnenste huns harten smoren, wilden ze niet beschuldigd worden van gebrek aan belangstelling en gemis aan vaderlandsliefde.
In de huisgezinnen was de toestand niet gunstiger: de keukenmeiden, die uitsluitend en hare meesters, die nimmer de Astadsche locaalblaadjes lazen, verloren er beiden door: de eersten zagen hare geliefkoosde nieuwstijdingen over moord, doodslag en schipbreuken, ja zelfs het prettige ‘Allerlei’ en de onmisbare ‘Nuttige wenken en raadgevingen’ verdrongen door ellenlange verkiezingsartikelen, die ze in hare onnoozelheid saai en eentoonig durfden vinden, terwijl de laatste thans wel gedwongen waren van die blaadjes en hun geschrijf notitie te nemen, wilden ze niet voor onverschilligen en onwetenden uitgekreten worden.
In de huisgezinnen, waar man en vrouw van een verschillend temperament waren, zag het er nog spaanscher uit. Wanneer de man zich voor de verkiezing interesseerde en de vrouw er koel onder bleef, of omgekeerd, mocht degene der beide echtgenooten, die van nature met geen politiek of verkiezingsvuur bedeeld was, met volle recht als een slachtoffer gelden; de ongelukkige werd voortdurend bestormd met pleitredenen, redeneeringen en bewijsgronden, getrokken uit of gesteund door de met attisch zout besprengde artikelen van Waarheidsvriend of Astadsche Nieuwsbode, welke om des lieven vredes wille met engelengeduld moesten aangehoord worden.
Schier onverdraaglijk was echter de toestand daar, waar de echtelingen, beide voorstanders der verkiezingen zijnde, het op het punt der beginselen en der candidaten oneens waren. De vrede was er gebannen, het huwelijksheil gestoord; twist en tweedracht slopen er binnen, en naarmate strooibiljetten en verkiezingsartikelen de deur binnenkwamen, vloog de rust het venster uit. In zoodanige huisgezinnen mocht de toestand met recht erbarmelijk genoemd worden.
Dorp en stad waren door de verkiezingskoorts aangegrepen, en al wat kiesgerechtigd was, werd, 't zij rechtstreeks, 't zij zijdelings, met onverflauwbaren ijver door Ouden en Nieuwen bewerkt. Majoor Van Stouten en mevrouw Noordeloos waren natuurlijk niet de minste onder de ijverige medestanders van Voorwaarts. Nimmer had de laatste zooveel bezoeken gebracht en ontvangen, want al zijn de dames volgens de letter der wet van het kiesrecht uitgesloten, feitelijk en door de tweede hand brengen ze wel degelijk hare stem uit, zoodat mevrouw Noordeloos zeer wel wist wat ze deed, door bij het vrouwelijk geslacht propaganda te maken. Ieder dameskranske of vrouwenvereeniging vereerde zij met hare tegenwoordigheid, en al ging zij niet altijd rechtstreeks op haar doel af, toch wist zij menig vrouwenhart in te palmen en daardoor menige stem voor haar echtgenoot te winnen. Sluwheid en list waren hare wapenen en het is zeer de vraag of deze, in de weegschaal gelegd tegen de donderende artikelen en dito redevoeringen van haren majoor-neef, niet den doorslag zouden gegeven hebben.
De billijkheid gebiedt echter te erkennen, dat de uitmuntende majoor Van Stouten zich als een man en oud krijger weerde en geen enkel middel onbeproefd liet, om de onsterfelijke beginselen van Voorwaarts te doen zegevieren en, en passant, zijn waarden neef in de Kamer te helpen. Tot op het uiterste oogenblik bleef hij pal op zijn post, en vooral gedurende de laatste dagen der verkiezingsperiode ontwikkelde hij eene werkzaamheid, die ieder ander dan den met een ijzersterk gestel begaafden majoor minstens voor vier weken de koorts op het lijf zou gejaagd hebben.
Wij hebben majoor Van Stouten verlaten op het oogenblik, dat hij, na de merkwaardige jacht op het weiland, naar zijn buitenverblijf terugkeerde. Hoewel verrukt over de onverwachte ontmoeting, was hij er bij nader inzien toch wel een beetje ontstemd over, dat de ‘gladde pennelikker’ er zoo goedkoop was afgekomen, en uitte zijn spijt zich in menigen krachtvollen uitroep. Echter begrijpende, dat gedane zaken geen keer hebben, troostte hij zich en begon er over te peinzen op welke wijze hij zijn voordeel met het avontuur zou kunnen doen. Niet ten onrechte inziende, dat hij, die de lachers op zijne zijde weet te trekken, daardoor veel vóór krijgt, wilde hij de ontmoeting op het weiland exploiteeren en wist er een klemmend argument in te vinden ten gunste der onsterfelijke beginselen van Voorwaarts. Hij greep pen en papier en stelde een aanschouwelijk verhaal op van de bespottelijke figuur, door den voornaamsten steunpilaar der Ouden en hunnen candidaat gemaakt, doorspekt met de noodige hatelijkheden en scheldwoorden. De majoor meende terecht, dat een zoodanig sensatie-bericht op den vooravond der verkiezing den heilzaamsten invloed moest uitoefenen; hij had reeds uitgerekend, dat het artikel, met spoed verzonden, nog bijtijds in de zondagseditie van de Astadsche Nieuwsbode kon geplaatst worden. Na een expresse naar Ikshuizen te hebben gezonden, om den brief aan het postkantoor te bezorgen, nam de majoor een zuurverdiende hartversterking in den vorm van een kolossaal glas onvervalschten Schiedammer, benevens een tweede glas om de noodige krachten bijeen te garen voor de hem nog wachtende taak. Na deze allergewichtigste bezigheid, waartoe hij echter niet meer tijd besteedde dan wij behoeven om het neêr te schrijven, deed hij zijn rijtuig voorkomen om voor de zooveelste maal een rondreis in de omstreken te maken. Of hij bij intuïtie begrepen had, dat het medevoeren van strooibiljetten gevaarlijk kon zijn, kunnen wij niet met zekerheid zeggen, zeker is het echter, dat hij er den vorigen dag reeds door zijn vertrouwden tuinman had laten rondbrengen; rust ons vermoeden op een degelijken grondslag, dan had hij volop gelegenheid gehad, met het oog op het ongeval zijns tegenstanders, zich zelven over de genomen voorzorgen geluk te wenschen. Hoe het zij, het spreekwoord indachtig, dat hij, die zich aan een ander spiegelt zich zacht spiegelt, had hij om iedere botsing met den nog altijd voortwoedenden storm te vermijden, een gesloten rijtuig doen voorkomen.
Voort rolde het weldra in vliegende vaart over den effen kiezelweg, want de voortvarende majoor was gewoon achter iedere zaak zooveel mogelijk spoed te zetten; binnen weinige minuten had hij dan ook de eerste pleisterplaats, het dorp Groenhoven, bereikt. Hier kon hij op een goeden oogst van stemmen hopen; het waardige hoofd der gemeente had in vroeger tijd wel eens met den majoor overhoop gelegen over eene grensquaestie, waarin de laatste in zooverre betrokken was, dat zijn buitenverblijf juist op de grenzen van Groenhoven en Ikshuizen lag; thans was de zaak echter bijgelegd; majoor Van Stouten had den inschikkelijken burgervader in eenige betwiste punten toegegeven, en daar de eene dienst de andere waard is, had het hoofd der gemeente den majoor zijn steun bij de aanstaande verkiezingen toegezegd, voor zoover dit namelijk met zijn plicht en burgemeestersgeweten overeen te brengen was. Niets ten halve willende afdoen, wipte de zorgvolle Van Stouten nog eenmaal bij zijn bondgenoot in, om hem nogmaals aan de bepalingen van het gesloten verdrag te herinneren en naar den stand van zaken te informeeren. De ontvangen inlichtingen waren van hoogst bevredigenden aard.
‘Ja, ziet u, mijnheer!’ - had de nauwgezette burgervader gezegd - ‘ik ben het volkomen met u eens, dat de eene dienst de andere waard is; als man van eer ben ik ook volkomen bereid mijne belofte na te komen. Gij moogt vrij gelooven, dat ik mijn uiterste best gedaan en uit alle macht gewerkt heb, - dat is te zeggen, niet ik in persoon, God beware mij daarvoor, mijnheer; eene officieele betrekking bekleedende, laat de wet noch mijn geweten mij toe mij rechtstreeks partij te stellen, doch ik heb mijn veldwachter de taak overgedragen, - stel u gerust, mijnheer, hij is geen rijksveldwachter en ik kon hem dus zonder de minste gewetenswroeging dien last opdragen; - door zijne tusschenkomst heb ik de kiezers onder het oog doen brengen, dat plicht, eergevoel en dankbaarheid het hun ten taak stellen voor advocaat Noordeloos te stemmen. Van de veertig kiezers heeft mijn ijverige veldwachter er vijf en twintig op uwe hand weten te krijgen. Op de weêrbarstigen heb ik mijn zoon afgezonden; mijn zoon is vrij en onafhankelijk, mijnheer, en heeft dus niemand of niets te ontzien; ik heb het genoegen u mede te deelen, dat hij door beloften en bedreigingen nog een tiental kiezers voor de Nieuwen aangeworven heeft, zoodat gij op schier alle stemmen van Groenhoven rekenen kunt. Maar ik herhaal, dat ik mij persoonlijk niet het minst met de verkiezingskwestie ingelaten heb. Ik ken de wet en mijn plicht, majoor, en beiden schrijven mij de stiptste onzijdigheid voor. God beware mij, dat ik als burgemeester en officieel ambtenaar ooit aan plicht of geweten te kort zou schieten!’
Zeer tevreden over de ontvangen inlichtingen, zette majoor Van Stouten de reis voort; hij had het overbodig geacht den nauwgezetten man tot verdere krachtsinspanning aan te sporen: hij kon de behartiging zijner verkiezingsbelangen gerust aan den iever, de strenge plichtsbetrachting en het teedere geweten van den voorbeeldeloozen dorpsburgemeester overlaten.
Andere dorpen leverden andere ontmoetingen op; niet overal echter vonden zijne wenschen en aanzoeken een even welwillend gehoor. Meer dan eens moest hij ondervinden dat de vijand