volg bij algemeen stemrecht worden gekozen; bovendien zouden alle priesters, die binnen Frankrijks grenzen dienst deden, den eed hebben af te leggen op de constitutie. De Nationale Vergadering trad dus tegen de Kerk op dezelfde wijze op, als het in onze dagen de duitsche Staat doet, en met hetzelfde beschamend gevolg. Het getal bisschoppen en priesters, die aan de dwangwetten gehoor gaven, was toen even als nu in zeer klein getal tegenover die welke trouw bleven, en de triomfen van den cultuurstrijd waren toen evenmin als nu besprekenswaard. Alleen de Nationale Vergadering en haar kind de revolutie werden daardoor in een strijd gewikkeld, welke niet anders dan met den ondergang van deze laatste moest en kon eindigen.
De omwenteling zocht intusschen haar werk te voltooien, of liever zij zette haar hollenden gang naar den afgrond voort. Het sansculottisme begon zich gereed te maken, om de teugels in handen te nemen en de Nationale Vergadering te verdringen. De Bretagner-club van Versailles, met den koning en de Nationale Vergadering naar Parijs overgebracht, werd in Jacobijnen-club herdoopt, aldus genoemd naar het klooster waar zij zitting hield, en begon eene werkzaamheid en invloed te ontwikkelen, die haar gezag spoedig gelijkstelden met dat der Nationale Vergadering. Ook de club der Cordeliers begon reeds van zich te doen spreken, terwijl nog vele andere, minder berucht geworden clubs, als paddestoelen uit den grond opschoten. Aan dezer houding bemerkte men spoedig, dat men nog slechts aan het begin der revolutie stond en dat het laatste woord aan deze naam- en wettelooze vereenigingen zou behooren.
De koning was een gevangen man; al was zijne gevangenis ook verguld, hij kon de wolken des hemels benijden, want zijne vrijheid was aan banden gelegd. De Tuileriën waren thans de grenzen van zijn koninkrijk en nog zelfs binnen deze enge grenzen was hij niet vrij; de Argusoogen der Nationale Vergadering, en nog meer die der clubs, waren nooit gesloten, de blikken van het nieuwsgierig gemeen waren dag en nacht op hem gevestigd.
Zijn houding werd van nu af geheel en al lijdelijk, en zijn oogen voor zijn vernederenden toestand sluitende, onderteekende hij alle stukken, hem door de Nationale Vergadering voorgelegd, en maakte voor zich zelven slechts het voorbehoud, dat de handteekening hem afgedwongen was.
Zij die, het zekere voor het onzekere kiezende, het land verlaten hadden en van verre die beweging volgden, twijfelden dan ook geen oogenblik dat de koninklijke sanctie, aan zoovele onwettigheden geschonken, een gedwongen werk was en begonnen ernstig naar middelen om te zien, om den vorst uit zijn moeielijken en op den duur onmogelijken toestand te redden. De markies De Favras, in onmiddellijke betrekking staande met de prinselijke emigré's, die te Turijn voorloopig hun zetel hadden, was de eerste die eene ernstige poging in het werk stelde ter bevrijding des konings; maar zijn toeleg verraadde te zeer den roekelooze en onbezonnene dan dat het plan had kunnen gelukken. Bij vollen dag namelijk waagde hij met sommige koningsgetrouwen, gewapend met dolken, een aanval op de Tuileriën; nauwelijks had men een begin van uitvoering gegeven aan het plan, dat den vorst van Parijs naar Peronne moest brengen, of Lafayette kwam opdagen en de markies De Favras moest zijn edelmoedig opzet met den dood boeten.
Het was omstreeks dezen tijd, dat Mirabeau in onderhandeling trad met het hof en jegens zijn partij den verrader speelde, indien het kan gezegd worden, dat deze man eene partij vertegenwoordigde. Mirabeau en Talleyrand waren de eenige denkende hoofden der omwenteling, die, oordeelende naar hetgeen zij zagen, weldra den afloop berekenden. Mirabeau erlangde weldra de overtuiging, dat de beweging ver genoeg gegaan was en een verder voorthollen op ontbinding en regeeringloosheid uitliep. Wanneer men dezen man mag verheerlijken, zou men aan zijn verraad de bedoeling mogen toeschrijven den koning aan het hoofd der beweging te plaatsen, om alzoo de monarchie te redden. Wij zeggen verraad - later noemde men zijn omkeer zoo, toen men na den dood des konings in de koninklijke papieren zeer beschuldigende bewijzen vond en men zijn lijk uit het Pantheon sleurde. Het is echter moeielijk te zeggen of deze volksman zich door een zedelijk doel liet leiden, maar zeker is het echter, dat hij geld van het hof ontving, audienties had bij de koningin, wier hart onrustig zal geklopt hebben in tegenwoordigheid van dezen man, berucht door zijne misdaden, wien het Cainsmerk op zijn gezicht stond geschreven, maar die meer koning was van Frankrijk dan Lodewijk XVI zelf. De latere houding van Mirabeau, die dikwijls in verzet kwam met de Nationale Vergadering en het volk, wordt hierdoor genoegzaam verklaard.
De vrienden van orde zaten intusschen niet stil, al konden zij voor het oogenblik onmogelijk tegen den volksstroom oproeien; het was vooral in de provinciën, dat zich het verzet en de tegenwerking openbaarden. Vooreerst hadden zij hunne hoop gevestigd op de kiezingen voor de departementsraden; vielen deze in conservatieven geest uit, dan kon het verzet van de provinciën, thans departementen, tegen de Nationale Vergadering en het woelzieke Parijs zich niet laten wachten. Er bestond voor hen nog een andere kans om den omwentelingsstorm af te leiden; het mandaat der Nationale Vergadering reikte niet verder dan een jaar; men meende zeker te zijn, dat er bij eene nieuwe verkiezing een geheel andere Kamer zou te voorschijn komen.
DE NIEUWE DRILBOOR VAN SELIG JR. EN CIE. TE LONDEN.
Ook de Nationale Vergadering scheen zich hiervan bewust te zijn, en begon nu alle drogredenen uit te denken, om een langer aanblijven te rechtvaardigen. Het was natuurlijk slechts voor den schijn, dat zij tegen de gezonde en degelijke redenen, die Maury tegen deze onwettigheid aanvoerde, hare sophismen deed opwegen. Zij had zooveel oude wetten afgeschaft en zooveel nieuwe gemaakt, dat zij zich zonder veel scrupuul boven hare eigen wet kon verheffen, en het voorstel van Mirabeau werd dus aangenomen, dat de Nationale Vergadering zoo lang zou aanblijven tot de constitutie geheel en al gereed was.
Intusschen naderde de verjaardag der omwenteling met rasse stappen, en men besloot den 24 juli van het jaar 1790 als een nationalen feestdag te vieren. Het reusachtige plein, le champ de Mars, werd tot feestplein aangewezen, en duizenden arbeiders gingen aan het werk, om het een feestelijk aanzien te geven. Amphiteatersgewijze werd het met graszoden afgezet, duizenden zitplaatsen werden geïmproviseerd, terwijl in het midden een nationaal altaar werd opgericht, dat in heidensche beteekenis Athene en het republikeinsche Rome waardig was.
Den 19 had er nog eerst een kluchtige vertooning in de Nationale Vergadering plaats. Een zekere pruisische baron Clootz, die zich naar het bekende boek den bijnaam van Anacharsis had gegeven, een dweeper van het ergste soort, die de eerzucht bezat zich tot Don Quichotte van het heidendom en dus ook van de fransche omwenteling op te werpen, had eenige Duitschers, Engelschen, Italianen, Spanjaarden, Grieken, Armeniërs en nog andere nationaliteitsvertegenwoordigers bijeen weten te krijgen, en legde met dezen een bezoek af aan de Nationale Vergadering, om haar uit naam der geheele menschheid den dank te brengen voor haar grootsch veroveringswerk. Er werden eenige redevoeringen afgestoken; volksvertegenwoordigers en nationaliteitsvertegenwoordigers zwommen in geestvervoering; men drukte elkander de hand; er werden tranen vergoten en men verheugde zich onderling, dat eindelijk de zoolang gewenschte tijd, de gouden eeuw voor de wereld was aangebroken. De proclamatie der menschenrechten had haar weerklank gevonden bij alle volken, en het licht, dat van Parijs uitstraalde, was als een morgenrood. Onder al deze lieden waren natuurlijk dweepers genoeg, die deze woorden geloofden en voor zich zelven de overtuiging hadden, dat de notulen der Nationale Vergadering een nieuw, geluk aanbrengend Evangelie waren.
De 24 juli brak eindelijk aan, al hadden de Parijzenaars geen reden om zich over het schoone weêr te verheugen. Het was een gewapper van banieren en standaarden, als was hier spraak van eene ten oorlogtrekkende natie. Uit alle steden en dorpen van Frankrijk waren vertegenwoordigers opgekomen; alle instellingen van den Staat hadden gevolmachtigden gezonden. Aan den eenen kant van het altaar waren tribunen voor den koning en het hof, aan den anderen kant voor de leden der Nationale Vergadering opgeslagen, hierdoor als willende aanduiden, dat de koning niet hooger stond dan de natie. De overige corporatie's hadden eveneens haar aangewezen zitplaatsen, terwijl het overige van het plein door honderdduizenden toeschouwers werd ingenomen. Talleyrand, bisschop van Autun, droeg de H. Mis op. Hierna had de groote plechtigheid der eedsaflegging plaats; de stad daverde van saluutschoten uit den mond van honderden kanonnen; de orkesten braken los en ieder verwachtte, dat te midden van al die feestklanken en feesttoonen alle rampen der menschheid zouden wegdrijven, om plaats te maken voor het geluk en de verbroedering der volken.
Lafayette legde het eerst den eed af op de nieuwe constitutie en werd onmiddellijk tot bevelhebber benoemd der geheele nationale garde van Frankrijk. Daarna kwam de beurt aan de leden der Nationale Vergadering, totdat de geheele kring der ambts-vertegenwoordigers was doorgeloopen. De volksjubel was onbeschrijfelijk; de lucht daverde van de kreten en de oogen deden zeer van de kleuren van sjerpen en bloemen. De vervoering deelde zich zelfs aan den koning mede, die zijn lijden en martelaarschap vergat, om in het algemeene feestlied mede te stemmen; de koningin hief den jongen dauphin omhoog, het volk klapte in de handen en begroette den toekomstigen burgerkoning.
Voor ons, die de gebeurtenissen van achter beschouwen, is dit tooneel van blijdschap bijzonder tragisch, omdat wij op den donkeren achtergrond het moordend schavot zien oprijzen, dat den koning en de koningin, maar ook duizenden van deze toeschouwers en feestelingen als offers zou eischen.
Het feest werd natuurlijk voor het overige van den dag door Parijs voortgezet; op de plaats waar de Bastille gestaan had - het gebouw was reeds met den grond gelijk gemaakt - had men voor dien dag een houten loods opgericht met het opschrift: Ici l'on danse, en 's avonds kraakten de planken onder de voeten der parijzer burgers en burgeressen en klonken vroolijke walsen in plaats van de wanhoopskreten en den doodsreutel van voorheen.
(Wordt vervolgd.)