terwijl het letterschrift geheel verguld is. Het boek is dus tien eeuwen oud en toch nog zoo goed bewaard, dat zijne waarde volkomen beantwoordt aan zijn naam.
‘Ik heb meer dergelijke producten gezien van ‘monikenwerk’ uit vorige tijden, doch wat sierlijkheid van letters en teekening aangaat, zal men te vergeefs zijn weêrga zoeken.’
Het was de student, die dit ondeugend woord zijn Herr Oncle influisterde, doch deze gaf er geen acht op en sprak zelfs geen woord, toen de kapelaan er op zinspeelde, hoe de nakomelingen van die verbreiders van kunst en beschaving tegenwoordig behandeld worden door hen, die zich geene voorstelling kunnen maken van kunst en beschaving, zonder de vernietiging der denkbeelden, welke de eerste leermeesters daarvan bezielden.
Wij stapten weêr naar buiten, om den Tempel van den Roem en de reusachtige Bavaria te bezoeken, en hadden onderweg overvloed van tijd om van den kapelaan de geschiedenis te hooren van de middeleeuwsche kopieën der H. Schrift.
‘Zie, heeren,’ besloot hij, ‘de tegenwoordige beschaving heeft het aan die oude moniken te danken, dat men een grondslag heeft, waarop men tot verderen vooruitgang kan voortbouwen. De kloosters waren, of liever het Katholicism was ten allen tijde de eenige bewaarder der ware beschaving en men moet tot de katholieke Kerk, wil men de volken tot de ware beschaving brengen en hen gevoel voor kunst leeren hebben.’
Ondertusschen waren we den Tempel van den Roem genaderd, welke, even als alle groote gebouwen van Munchen, in een soort park ligt. Reeds in de verte zagen wij het bronzen beeld der reusachtige Bavaria boven de boomen uitsteken. Het beeld is te wereldbekend om er eene beschrijving in bijzonderheden van te geven, en toch hoe bekend het ook zij, men staat verstomd over de allegorische figuur van Schwanthaler. Gewoonlijk toch kan bij standbeelden van zulke kolossale afmeting geen spraak zijn van schoonheid en nog minder van fijne vormen. Ook met de Bavaria is dit min of meer het geval, ofschoon het hoofd en de arm met den lauwerkrans in de verte gezien zoo sierlijk toeschijnen, dat men meent eene fee te zien van den Jardin du Louvre te Parijs.
‘Herrn, aufsteigen?’ klonk de vraag van den custos der Ruhmeshalle, toen wij de trap, welke naar het beeld voerde, naderden.
‘Kunnen wij langs het beeld naar boven klimmen?’ vroeg de student.
‘In het beeld bevindt zich een trap, welke naar het hoofd geleidt,’ antwoordde de kapelaan, ‘en dit is groot genoeg om zes à zeven personen te kunnen bevatten. Daar boven heeft men een prachtig gezicht op de Alpen en den omtrek. Indien gij lust hebt, naar boven te klimmen?’
‘Neen, neen, dank u, het is te hoog.’
Zes en negentig voet,’ was het antwoord. ‘Het beeld is 66 voet hoog en zijn grijs marmeren voetstuk niet minder dan 30.’
Het meerendeel van het gezelschap bedankte voor de hooge eer, om door de oogen der Bavaria naar de Alpen te zien, zoodat wij ons naar het gebouw wendden.
De Tempel van den Roem is het schoonste grieksche gebouw van Europa. Aan drie zijden is het door kolommen omgeven, die met den achtermuur het dak dragen. In de frontispicen vertegenwoordigen allegorische figuren de hoofddeelen des lands: Beieren, de Paltz, Frankenland en Zwaben. De reliefs in de diepten boven tusschen de kolommen stellen den loop der ontwikkeling van het land voor.
‘Waartoe dient de Ruhmeshalle?’ vroeg de student.
‘Tot een museum van alle beroemde personen, wier borstbeelden binnen langs de wanden staan. De meeste plaatsen zijn nog ledig, doch het duitsche vaderland is groot genoeg, zoodat het museum spoedig zal gevuld zijn. Het nageslacht zal zich hier eenmaal komen spiegelen aan zijne beroemde voorvaders, en al had koning Lodewijk niets anders gedaan dan dit gebouw te stichten, dan nog zou hij zijn naam beroemd hebben gemaakt voor al de eeuwen, welke nog na ons zullen komen.’
De professor was een vurig vereerder van den beierschen koning als kunstenaar, en werkelijk, als men ziet wat hij gedaan heeft, betreurt men het, dat dezelfde vorst zoo slecht de belangen van zijn volk begrijpt en eene politiek aanhangt, welke hem van datzelfde volk moet vervreemden.
We hadden de stad zigzagsgewijze doorkruist, en waren dus nu weêr genoodzaakt een klein half uurtje te wandelen, om de nieuwe pinacotheek te bezoeken. Zij is gewijd aan de meesterstukken der schilderkunst van de negentiende eeuw, en is in dat genre het rijkste museum der wereld. De benedenverdieping bevat plaastermodellen van beroemde beeldhouwwerken en eene verzameling van schilderingen op porcelein, grootendeels meesterlijke navolgingen van stukken in de oude pinacotheek.
De bovenverdieping bevat de moderne schilderijen, voor welke het gebouw hoofdzakelijk bestemd is. Daaronder komen er verscheidene voor van Kaulbach en Overbeck, en ook van Schendel, Schelfhout en Schotel. Wereldberoemd is de hier aanwezige ‘Verwoesting van Jerusalem’ door Kaulbach. Zeer opmerkelijk zijn de 23 grieksche landschappen, door Karl Rottman op bestelling van koning Lodewijk naar de natuur geschilderd op steenen platen door middel van brandverven. De kunstenaar heeft door zijne lichteffecten trachten te zinspelen op de geschiedenis der afgebeelde plaatsen en is daarin treffend geslaagd. Zoo vertoonen zich Egina bij opgaande maan, Delos en Epidaurus bij op- en ondergaande zon, Aulis bij vollen middaggloed, Eleusis bij een raadselachtigen strijd tusschen licht en duister; boven het slagveld van Marathon hangen dreigende onweerswolken, maar Athene ligt, zonder eenig kunstmatig effect, edel en grootsch in volle helderheid voor ons.
We verlieten het gebouw, opgetogen over de kunstschatten van den nieuwen tijd, en daar het reeds naar den avond liep, wilden we ten slotte naar de glyptotheek wandelen, en met het bezichtigen daarvan afscheid nemen van Beierens hoofdstad. Door de Karelstraat gaande zagen we de bekende Bonifacius-kerk, welke naar het voorbeeld der oude Kristelijke basilieken zonder toren gebouwd is. Het koor sluit zich zonder dwarsschip aan bij het middelschip van 78 voet hoogte, welks zijbeuken elk weder in twee smalle afdeelingen gesplitst zijn, zoodat men in het geheel vijf schepen telt, die door vier rijen van grijs marmer, elke rij van 16 kolommen gesteund worden. Twee andere dergelijke kolommen torsen de orgelgalerij.
De kerk is zeer eenvoudig, doch niet minder fraai, en men krijgt een denkbeeld van den oosterschen kerkenbouw, wanneer men door hare beuken wandelt.
Eindelijk naderden we de Briennerstrasse, aan welker einde, verre van het gewoel der stad, de glyptotheek ligt. Zij is bestemd tot bewaarplaats voor antieke beeldhouwwerken en werd door Leo von Klenze gebouwd, in den trant van een griekschen tempel. De glyptotheek was het eerste gebouw, dat naar de plannen van Von Klenze te Munchen verrees, en de meeste architecten zijn het hierover eens, dat dit het monument van dien beroemden bouwmeester is. Zijne twaalf zalen bevatten in tijdrekenkundige orde de werken der oude beeldhouwkunst. Aldus volgen op elkaar de Egyptische zaal, de Aegineten-zaal, de Apollo-zaal, de Niobiden-zaal, enz, die hare benamingen naar haar inhoud ontvangen hebben. De twaalfde zaal is aan werken van den nieuwen tijd gewijd en bevat er verscheidene van Thorwaldsen en Canova.
De professor en de kapelaan geraakten hier weêr in een kleinen woordenstrijd over de kunst in de oudheid, wat echter geene andere gevolgen had dan een zuur gezicht vanwege den professor, en ik was werkelijk verheugd in het vooruitzicht, den volgenden dag van zijn gezelschap te Neurenberg verlost te worden.
In het hotel werd de kwestie van een veranderd reisplan op het tapijt gebracht, doch noch Augsburg, noch Oberammergau konden ons van ons bezoek aan Neurenberg afbrengen, zoodat we besloten den volgenden dag met den eersten trein te vertrekken.
(Wordt vervolgd.)