Onze lieve vrouw van Subiaco.
Wanneer men de Eeuwige Stad verlaat langs den tiburtijnschen weg en aan de eenzame streek komt, welke eertijds bezaaid was met tallooze villa's, omgeven door vruchtbare akkers, ziet men plotseling het sabijnsche gebergte voor zich.
Bij dit gezicht betreurt men het niet, dat van de villa's nog slechts hier en daar een ruïne is overgebleven, en wat de vruchtbare akkers aangaat, het pittoreske landschap met zijne schilderachtige heuvels, langs welke kleine watervallen naar beneden storten en zich in de vlakte tot een stroompke vormen, boeien het oog zoo zeer, dat het tegenwoordig niet minder druk bezocht wordt dan vroeger.
Op een dezer hellingen ligt een klein stadje, geheel in middeleeuwschen bouwtrant, met nauwe, kronkelende en steile straten, het stadje Subiaco.
Deze oude stad, welks naam (Sub lacum) afkomstig is van de oude meren, aangelegd voor eene villa van Nero, bezit ruïnen van alle tijdperken. Naast corinthische kapiteelen liggen moorsche zuilen en gothische vensters, alsmede zeer vele beelden.
Te Subiaco stichtte de H. Benedictus van Nursia zijne orde, die later om haar werkkracht, wetenschap en geloofsiever de Kristenwereld als een licht zou bestralen.
Het was insgelijks daar, in het klooster der H. Scholastica, dat op aansporen der nakomelingen van den H. Benedictus twee boekdrukkers, Conrad Sweynheym en Arnold Pannartz, in 1462 de eerste drukkerij in Italië oprichtten. Het eerste werk, dat van hunne persen kwam, was getiteld: Donatus, Pro puerilis, dat wil zeggen, Spraakkunst voor kinderen, door Donat. De overlevering zegt, dat er van genoemd werk slechts driehonderd exemplaren werden gedrukt, terwijl de vernielende handen van hen, voor wie ze bestemd waren, zelfs het laatste blaadje er van vernietigd hebben.
Subiaco had intusschen nooit eene groote beteekenis. Alleen in de zestiende eeuw hadden de letterkundige werken, die er gedrukt werden, een grooten naam.
Tegenwoordig wordt het uitsluitend bezocht door reizende kunstenaars en geleerden, aangetrokken door zijne prachtige ligging, de eenvoudige zeden en gewoonten zijner bewoners, wier geest niet besmet is door de aanraking met de hedendaagsche beschaving.
De heer Benoist heeft er eene schilderij aan gewijd, getiteld: Onze Lieve Vrouw van Subiaco.
Op den hoek eener straat, boven op een muur, welke door een landelijk dak bekroond is, prijkt een eenvoudig en klein Moedergodsbeeldje, dat door de geloovigen van het stadje en der omstreken zeer vereerd wordt.
Allen komen er bidden en er hunne kleine geschenken neerleggen, als bloemen, rozenkransen en kleine medailles. De pifferari zullen nooit het stadje verlaten, zonder eerst voor het wonderdadige beeld eenige hunner schoonste melodieën te hebben doen hooren.