Geïllustreerde reisschetsen.
IX.
Munchen.
Den volgenden morgen aan het ontbijt ving terstond een gesprek aan over den beroemden architect Leo von Klenze, aan wien Munchen de meeste zijner kunsttempels te danken heeft. De professor was natuurlijk in de wolken, en onze architect erkende ten volle de groote gaven van Von Klenze, ten gevolge waarvan het gesprek zeer levendig werd.
Uit hetgeen ik hoorde, kwam mij de geschiedenis van den grooten bouwmeester het belangwekkendste voor, waarom ik haar in 't kort wil meèdeelen.
Leo von Klenze werd in 1784 in het Hartzgebergte geboren en toonde in zijne jeugd reeds eene groote neiging voor de bouwkunde. Op zestienjarigen leeftijd naar Berlijn gezonden, waar hij werd opgenomen in het gezin van den architect Gilly, zeide hij de rechtsstudiën vaarwel en deed toen eene reis door Frankrijk en Engeland en vervolgens door Italië.
Zoo goed had hij geprofiteerd van zijn tijd, dat hij reeds in 1808 hof-architect te Kassel werd, waarna hij in 1813 te Munchen kennis maakte met den kroonprins Lodewijk, die hem eene plaats aan het hof van diens vader, koning Maximiliaan, bezorgde; van dat tijdstip af begon Von Klenze zijn aanzienlijken arbeid.
De Glyptotheek (museum van beeldhouwwerken), het Odeon, de nieuwe vleugel van het Ministerie van Oorlog, de Allerheiligenkerk en de Pinacotheek (museum van schilderijen) verrezen kort na elkander, en vooral toen Lodewijk den troon beklom werd er geen bouwplan gemaakt zonder Von Klenze.
‘Naar ik bemerkt heb,’ zeide de student, ‘getuigen de meeste gebouwen, dat Von Klenze eene groote voorliefde heeft voor den griekschen stijl.’
‘Welke hij met den koning deelt,’ antwoordde de architect. ‘Daarom heeft hij langen tijd in Griekenland doorgebracht, ten einde daar bij de uitgraving en restauratie der antieke gedenkteekenen zijne studiën te voltooien. Doch wij moesten nu een bezoek gaan brengen aan de Pinacotheek, dan kunt gij een zijner grootste werken bewonderen.’
Wij stapten naar buiten en bevonden ons weldra in het park, waarin het schilderijmuseum is gelegen. Het is een indrukwekkend gebouw in den renaissance-stijl der romeinsche paleizen opgetrokken, en vooral de zuidzijde maakt een diepen indruk. Zijn dubbele rij rondboogvormige vensters, welke gescheiden zijn door ionische zuilen, wordt gekroond door een gevel, waarop als wachters en wegwijzers de beelden der meesters staan, die in de kristelijke schilderkunst eene nieuwe richting vertegenwoordigen.
Wij wandelden er rondom heen ten einde den gewonen ingang te zoeken, aan de oostzijde gelegen en kenbaar door de twee steenen leeuwen, die bij de trap staan. Binnengaande kwamen wij 't eerst aan eene galerij, vanwaar rechts een trap naar het hoofdgebouw voert, terwijl links zich de gang met 25 loges bevindt.
De loges vormen eene galerij, die toegang verleent tot de noordelijke zalen. De galerij is in arabesken stijl gebouwd en met frescoschilderingen versierd, terwijl de groote vlakken der muren tooneelen voorstellen uit het leven der beroemdste schilders. In de arabesken en allegorische figuren, leest men de grondgedachten over het wezen, den oorsprong en vooruitgang der schilderkunst, alsmede de verhouding van enkele scholen en meesters tot elkander.
‘Dit alles is het werk van Peter von Cornelius,’ zeide de architect, ‘en getuigt van diens grondige studie der schilderkunst en bouwkunde. Het meubelen der loges werd aan professor Zimmerman opgedragen, en ook daarin zult gij een genie erkennen. De eerste dertien loges bevatten de geschiedenis der italiaansche schilderschool tot Raphaël, de andere twaalf die der nederlandsche, fransche en duitsche kunst tot Rubens. Beide rijen beginnen aan het uiterste punt der hal en vereenigen zich in het midden, in de loge van Raphaël, als het gemeenschappelijk middelpunt der nieuwere kunst?’
‘En de zalen?’ vroeg ik.
‘De zalen zijn negen in getal met drie en twintig kabinetten. Zij tellen te samen 1269 schilderstukken, grootendeels door verschillende vorsten geschonken, behalve de stukken die uit de beiersche kloosters zijn geroofd en andere die te Parijs en in Italië werden aangekocht.’
‘Het is onbegrijpelijk hoe men zulke schatten heeft kunnen verzamelen,’ zeide ik.
‘Ik moet u opmerken,’ zeide de kapelaan, ‘dat gij hier behalve de galerij van Munchen nog de schatten zult zien van de dusseldorfsche galerij, die de peerlen der nederlandsche schilderkunst bezat, de schleiszheimer en mannheimer verzameling, de slotgalerij van Tweebruggen en de verzameling van Boisserée. Al deze galerijen werden hier vereenigd.’
‘Het gebouw schijnt nog niet oud te zijn,’ zeide de student.
‘Op den 7 april 1826, den geboortedag van Raphaël, werd door koning Lodewijk de eerste steen gelegd,’ antwoordde de professor. ‘Op dezen steen leest men o.a.: ‘In dit gebouw wordt bewaard: eene verzameling van grieksche schilderstukken op aardewerk, kopergravures, penteekeningen en de rijke verzamelingen der nieuwere schilderkunst van 't begin tot op onzen tijd.’ De bouw was in 1830 voltooid, en eerst tien jaren later was men met de loges gereed.’
‘De penteekeningen bevinden zich in de benedenverdieping,’ voegde de kapelaan er tot opheldering bij. ‘Het zoogenaamd prentenkabinet bevat niet minder dan 300.000 stuks, welke nauwkeurig van den vroegsten tot op den tegenwoordigen tijd gerangschikt liggen. Beneden vindt men ook de collectie vazen, waarvan de steen melding maakt.’
Ik deed het voorstel om enkele kabinetten te gaan zien.
‘Zeker,’ antwoordde de kapelaan, ‘doch onze tijd is te beperkt, om alles te kunnen zien. Indien de heeren het goedvinden zullen wij alleen aan de nederlandsche meesters een bezoek brengen; deze hebben niet minder dan 9 zalen en kabinetten noodig, terwijl een zaal en een kabinet geheel worden ingenomen door Rubens.’
De professor mompelde zoo iets van duitsche school, van voorrang en ik weet niet wat meer, doch wij volgden reeds den kapelaan, die ons voorging. Adriaan Brouwer, van Dijk, Gerard Dou, Van Everdingen, Van der Laar, Frans Mieris, Van der Neer, Rembrandt, Rombouts, Rubens, Ruijsdael, Schalken, Schelfhout, Snijders, Teniers en Van der Werff, deze namen, welke ik hier alphabetisch neerschrijf, zijn de roem der Pinacotheek, en hunne stukken bieden zulk een rijke verscheidenheid aan, dat een kunstenaar geen betere plaats zal vinden om de nederlandsche schilderkunst te bestudeeren.
Vooral de godsdienstige onderwerpen van Rubens, waarvan er een tiental aanwezig zijn, moeten zelfs een oppervlakkigen beschouwer eerbied afdwingen voor dat reuzengenie, en ik wil gaarne verklaren, dat ik nimmer een goed denkbeeld had gehad van de scheppingskracht van dien schilder voor ik zijne H. Drievuldigheid en Paulus' bekeering zag.
Rembrandts portretten, Teniers' landelijke tooneelen, Ruijsdael's landschappen en Mieris' genrestukjes mogen aantrekken om hun coloriet en trouwe nabootsing der natuur, bij Rubens is dit iets anders: zijn penseel schept en scheppende voert hij u in de wereld zijner grootsche opvattingen.
Meer dan voldaan verlieten we het trotsche gebouw, om naar het koninklijke paleis op het Max-Jozefs-plein te wandelen, waarvoor ons eene toegangskaart was verleend.
Onderweg hield de professor eene strafrede op de eenzijdigheid der Hollanders, die, zelfs in den vreemde, alleen van hunne eigen groote mannen willen spreken en hen bewonderen, zonder die van andere landen te waardeeren. Niemand gevoelde echter lust daarop te antwoorden daar elk onzer wel inzag, dat men dien lastigen Duitscher toch niet zou kunnen bevredigen.
Het koninklijke paleis bestaat uit drie hoofdafdeelingen: de oude residentie in het midden, waarbij zich ten noorden de zaalbouw en ten zuiden de koningsbouw aansluiten. In den koningsbouw werden wij alleen toegelaten in de benedenverdieping, waar wij in vijf zalen onbeschrijfelijk schoone fresco's bewonderden, die tooneelen uit het Nevelingenlied tot onderwerp hebben. De bovenverdieping, welke de koning in gebruik heeft, was ontoegankelijk.
In de oude residentie werden wij echter schadeloos gesteld voor die kleine teleurstelling, zoowel om de schatten van kunst en antiquiteit, als de beleefdheid van den oud-gediende met het houten been, die hier als cicerone dienst deed.
Het eerst bracht hij ons naar de kamers van keizer Karel VII, welke nog in denzelfden toestand verkeeren, als toen deze vorst ze bewoonde. De pracht er van gaat alle beschrijving