ren, welke toch door den spiegel op den muur worden overgebracht.
Om onze lezers een denkbeeld te geven van zulk een tooverspiegel, vinden zij hierachter een facsimile der keerzijde van den spiegel, welke op de berlijnsche tentoonstelling van chineesche en japansche curiositeiten zoo zeer de aandacht heeft getrokken. De spiegel is van geelachtig brons en aan zijne eenigszins bolle oppervlakte bestreken met een dun zilverwit metaalmengsel. De dikte van den rand bedraagt drie millimeter, maar dewijl deze rand slechts anderhalve millimeter boven de oppervlakte der figuren uitsteekt, heeft de spiegel eveneens dezelfde dikte, zoodat hij met het handvatsel zeer gemakkelijk als toiletspiegel kan gebruikt worden.
Op de keerzijde ziet men op een ruw gekorrelden grond in zeer laag relief den beroemden chineeschen draak Lung, die onder een doornestruik en naast eenige bamboesstammen uitrust.
De draak Lung, die nu eens als hert, dan als paard en slang, of zooals hier het geval is, als tieger wordt voorgesteld, heeft in 't geheel niets gemeen met den afschuwelijken, gevreesden en vuurspuwenden draak der grieksche sage; hij wordt door de Chineezen als het eerbiedwaardigste en beste aller schepselen beschouwd, en iedere echte zoon van het hemelsche rijk zou het zich tot eene onsterfelijke eer aanrekenen, een oude of een jonge draak genoemd te worden, indien dit buitengewoon geluk nog aan een anderen sterveling kon ten deel vallen dan aan den keizer.
De beheerschers van China beroemen er zich op, dat zij afstammen van het heilige drakenbloed en de overlevering zegt, dat de eerste, verstandigste en weldadigste vorsten dezer dynastie de gestalte van een draak hadden. De eigenlijke heilige draak der Chineezen, waarvan die van onzen spiegel slechts een zinnebeeld is, wordt met hertengewei, ossenooren, de kop van een kameel, den hals van eene slang, de pooten van een tieger, de klauwen van een arend en de schubben van een visch voorgesteld; hij troont boven in de lucht en betreedt alleen dan de aarde, wanneer er iets buitengewoons zal plaats hebben. In weerwil van zijne monsterachtige figuur is hij zoo goed en lieftallig, dat hij voor elken worm en elk insect, 'twelk hem tegemoet komt, uit den weg gaat, uit vrees het onder den voet te vertreden.
De Chineezen noemen deze spiegels Théokouang-kien, hetgeen letterlijk beteekent: ‘spiegels, die het licht doorlaten,’ want het heeft den schijn alsof de op de keerzijde aangebrachte teekening door de metaalmassa heen dringt en vervolgens op den muur wordt teruggekaatst. Om achter het geheim dezer zonderlinge uitvinding te komen, sloeg de beroemde Chinoloog Stanislaus Julien talrijke encyclopedieën na, welke de Chineezen bezitten.
In het zes en vijftigste deel der encyclopedie Ke-tschi-king-youem vond die geleerde het bericht, dat reeds sedert onheuglijke tijden ‘tooverspiogels die lichtbeelden doorlaten’ vervaardigd werden, dat Tschin-kouo, een schrijver uit de negende eeuw onzer tijdrekening, er reeds van gesproken had en zij door een nog ouderen dichter, Kin-ma, reeds bezongen waren.
Hoe dikwijls deze spiegels ook door de natuurkundigen onderzocht zijn, toch heeft men nooit eene volkomen heldere verklaring kunnen geven van de wijze, waarop zij werken of hoe zij gemaakt worden. Zooveel is echter zeker, dat wij hier te doen hebben met een stuk speelgoed, want het is blijkbaar dat de verheven, ingelegde of gegraveerde figuren der keerzijde niets te maken hebben met de onzichtbare figuren van den spiegel, welke eerst op den muur zichtbaar worden. Door de zichtbare kopie van de verborgen figuren der voorzijde op de keerzijde hebben de slimme mongoolsche kunstenaars slechts onze fantasie willen opwekken en ons op het dwaalspoor willen brengen.
‘Maar,’ zal wellicht de vriendelijke lezer ongeduldig vragen, ‘hoe wordt het slapende beeld van dezen spiegel dan door de zonnestralen opgewekt en op den muur getooverd? De engelsche natuurkundige Brewster heeft, zonder zulk een spiegel gezien te hebben, het vermoeden uitgesproken, dat hier eene polarisatie van het licht door de teekening plaats heeft. Een duitsche geleerde heeft daarvan de proef willen nemen en met instrumenten, welke het gepolariseerde licht uitsluiten, zulk een spiegel onderzocht, doch het gewapende oog kon op het gepolijste vlak evenmin iets van den onzichtbaren draak zien als het ongewapende. Men krijgt het vaste en stellige bewijs van een onzichtbaar bestaan. Alles wat men tot verklaring zeggen kan en wat dan ook niet is tegen te spreken, is, dat zekere deelen der spiegelvlakte op zulk eene wijze zijn bewerkt, dat zij meer (respectievelijk minder) licht weêrkaatsen, dan de deelen welke er naast liggen, ofschoon alle deelen een gelijkmatig polijstsel en een zelfde weêrkaatsingskracht schijnen te bezitten. Zooals wij terstond zullen zien, is het waarschijnlijk een verschil in de dichtheid van het metaal op de bedoelde plaatsen, dat de werking veroorzaakt.
Wij zijn iets beter op de hoogte omtrent de middelen om zulke tooverachtige effecten voort te brengen. De bovengenoemde chineesche encyclopedie verhaalt, dat reeds een oude chineesche geleerde, Out-tseu-sing, die van 1260 tot 1341 leefde, tot elken prijs achter het spiegel-geheim wilde komen. Hij deed evenals de kinderen na de St.-Nicolaasdagen doen, als zij de verborgen machinerie van hunne beweegbare poppen willen nasporen, en sloeg een tooverspiegel aan stukken. Het bleek toen dat de figuur van den draak, welke insgelijks in dien spiegel de hoofdrol speelde, in het fijne koper der spiegelvlakte was uitgekapt en opnieuw van grover metaal er was ingegoten, waarna men het geheel met eene dunne laag lood overtrokken en gepolijst had.
De hierachter afgebeelde spiegel, die uit een soort tin gegoten is, is inderdaad met zulk eene dunne witte laag metaal overtrokken, doch niet van lood, maar waarschijnlijk van tin en kwikzilver, waarbij nog zilver gevoegd is. De spiegel is echter te dun dan dat de figuren, welke hij op den muur vertoont, er uit een ander metaal zouden ingezet kunnen zijn; intusschen kan met zekerheid niets daaromtrent gezegd worden, en om het heldhaftige middel van den ouden Chinees aan te wenden, zou men een Lucullus moeten zijn.
Er zijn overigens andere methoden om op metalen spiegels figuren aan te brengen, welke het oog niet terstond bemerkt en die toch duidelijk in het weêrkaatste licht te zien zijn. Brewster graveerde op gladde metalen platen figuren, welke hij door lang polijsten schier deed verdwijnen, doch die, evenals bij den tooverspiegel, in den weerschijn zichtbaar bleven. Hij maakte het verschijnsel na door op de achterzijde van glazen platen figuren met doorzichtig vernis te teekenen. Zeer waarschijnlijk verkrijgt men dezelfde uitkomst bij het persen van metalen platen door stempels, indien men ze daarna afslijpt en polijst, want bij geperste munten neemt men hetzelfde verschijnsel waar.
Het is den meesten munten verzamelaars bekend, dat men munten, welke zoo versleten waren, dat zij onkenbaar zijn geworden, in het donker slechts op een metalen plaat behoeft te gloeien om het voorheen onzichtbare stempelbeeld lichtend op een donkeren grond te zien verschijnen. Soms is juist het tegenovergestelde het geval en vertoont zich een donker beeld op een lichten grond, doch de oorzaak daarvan ligt in het metaal, waarvan de munt gemaakt is.
Professor Pepper, die in het polytechnisch instituut te Londen den weêrschijn van dergelijke tooverspiegels vertoonde en deze met electrisch licht verlichtte, en eveneens zijne werking toeschreef aan de hier genoemde oorzaken, verhaalt, dat hij na afloop der lezing een bezoek kreeg van een engelschen koperslager, die de lezing had bijgewoond, en dat deze hem eene navolging van het kunststuk liet zien. Hij had op eene gewone koperen plaat met een stempel, waarop een beeldje stond, driemaal juist op dezelfde plaats geslagen en telkens de plaats afgeslepen en gepolijst. Eerst na de derde stempeling verscheen het onzichtbare beeldje zeer duidelijk op den muur.