Delaunay, de gouverneur der Bastille, zag den stroom des volks uit de rue St.-Antoine opzetten, en als gehard krijgsman, dien hij mocht zijn, kon hij een gevoel van siddering niet onderdrukken bij het zien van die woeste bende, die, uit de meest vreemde bestanddeelen samengesteld en gewapend met geweren, pieken, bijlen en alles, wat de woede tot wapen weet te maken, zich langs de pleinen en straten, welke het gebouw omgaven, verspreidde. De geheele bezetting bestond slechts uit twintig Zwitsers en een tachtigtal invaliden. Wat te doen? - Goede raad was in dit geval duur, en hij had den uitdrukkelijken last zijns konings, om de versterking nooit of nimmer over te geven. De afgevaardigde Thuriot de la Rosière komt als afgevaardigde des volks en bezweert den gouverneur de kanonnen uit de schietgaten te verwijderen en geen geweld te gebruiken, met andere woorden, het kasteel als een weêrlooze prooi te laten aan de woede des volks. Maar Delaunay heeft te veel van het oude fransche soldatenbloed in zijn lijf, om de hem toevertrouwde bastions in handen des vijands te leveren en, minder nog om de straf, die het krijgswetboek op zulk eene daad heeft vastgesteld, dan om de eigene schande, weigert hij in de minste schikking te treden en dreigt liever het gebouw en zijne bezetting in de lucht te laten springen, dan het aan de woeste bende over te geven. En Delaunay is de man, om de daad bij het woord te voegen en zijn eed te staven.
Ondertusschen heeft de bestorming reeds een aanvang genomen, maar de steenen muren van de Bastille blijven onverzettelijk voor de geweerschoten en voor de woedende kreten, die er uit de menigte opgaan. Men zal stroo en mutsaarden aanbrengen, om te beproeven het gebouw in brand te steken, maar ook de rookwolken blijken onschadelijke wapens te zijn tegen steenen, die door middeleeuwsche reuzenhanden opeen zijn gestapeld. Maar Rome heeft een Curtius en Mucius Scaevola voortgebracht, waarom zouden er onder het parijzer volk ook geen twee waaghalzen zijn, die hun leven veil hebben, niet voor het vaderland, maar voor het vieren der dolle volkswoede. Twee armen zijn reeds bezig om met bijlen de ijzeren kettingen der valbrug te rammeien. De twee stoutmoedigen zetten hun gevaarlijk werk voort, al moge het ook kogels om hen regenen en al mogen zij ook bijna stikken in den rook der mutsaarden, die nog altijd smeulen, maar noch hout, noch steen, noch ijzer hebben kunnen beschadigen; zij worden aangemoedigd door den bijval der ongeduldige menigte, die hare hoop en verwachtingen in luide kreten uitspreekt. De bijlen doen gedurig hun werk en zij, die ze hanteeren, blijken onschendbaar te zijn voor de kogels, die rond hen fluiten; nog één slag en een donderende slag wordt vernomen; met een ontzettend geraas stort de valbrug neêr en het volk dringt met eene verschrikkelijke samenschokking de brug over, het voorplein op, waar zij echter voor een tweede verdedigingslinie blijft staan. Delaunay is radeloos, maar meent dat een uitbersting van schrootvuur het plein wel zal zuiveren. De kanonnen beginnen te spelen en de gelederen des volks worden weggemaaid. Maar mogen zij ook al voor een oogenblik uit elkander stuiven, het gezicht van het bloed maakt hen razend en de geweren beginnen op nieuw te spelen, zonder dat zij den belegerden echter kwaad doen.
Maar er is hulp voor de oproerlingen onder weg. De afgevallen garden slepen kanonnen aan, en nu dient Delaunay er aan te denken de versterking over te geven. De grijze gouverneur dwaalt echter in de nabijheid der kruitkamer rond en overlegt nog altijd, of het niet beter is zich zelven onder de puinhoopen te begraven - dan den lafaard te spelen. De bezetting echter is minder met dit wanhopig besluit ingenomen en dringt er bij hem op aan, dat hij het slot overgeeft. Een zwitsersch officier is reeds bezig voor zich zelven te zorgen, en vraagt door een schietgat aan het volk voor zich en de zijnen vrijen aftocht. Maar deze woedenden verstaan de kunst niet van te onderhandelen en dringen op de overgave aan zonder voorwaarden. Anderen echter, meer bezadigd en verstandig, roepen de bezetting toe, dat zij de valbrug neêrlaat, aan hen zal geen leed geschieden. De bezetting meent, dat langer weêrstand bieden onmogelijk is en laat de valbrug neêr; het volk stroomt binnen als een razende zee, en mogen er ook al zijn, die de gelofte willen gestand doen en het leven van Delaunay en de zijnen sparen, de meerderheid dezer woeste bende echter heeft een tiegerachtigen dorst naar bloed - en dringt de goedgezinden op zijde. De lynx-wet wordt hier in al hare afschuwelijkheid toegepast; de grijze Delaunay wordt te voorschijn gesleurd en spoedig steekt zijn hoofd op een piek; ook eenige Zwitsers en invaliden worden op eene barbaarsche wijze vermoord.
Terwijl in dat gedeelte der stad op zulke onmenschelijke manier werd huis gehouden, bracht men den tijd op het stadhuis in duizend vreezen door. Over de houding van Flessilles zijn het de geschiedschrijvers niet eens; zooals wij reeds boven zeiden, was Flessilles prévôt des marchands, proost der kooplieden, eene middel-eeuwsche instelling, een andere benaming voor burgemeester. Men weet niet of hij der regeering is trouw gebleven of de zijde des volks gekozen heeft. Het waarschijnlijkste zal wel zijn, dat hij besluiteloos is geweest als de meesten, die in den aanvang dezer beweging een rol gespeeld hebben en dat, mocht hij in schijn het volk ook al geen moeielijkheden in den weg leggen, hij niettemin de baldadigheden verafschuwde en in het geheim naar de middelen omzag, om de regeeringloosheid paal en perk te stellen.
Het waren uren van angst die hij op het stadhuis doorbracht; de zittingszaal, waar het kies-comité of de vertegenwoordigers der zestig stadswijken bijeen waren, werd letterlijk belegerd door eene ordelooze en woeste menigte, die voor Flessilles niets goeds voorspelde. Zijne laatste houding, de wijze waarop hij op de aanvraag naar wapens geantwoord had, had de woede der menigte opgewekt en men drong er op aan, dat hij voor het volksgerecht op het Palais Royal zoude terecht staan. 't Palais-Royal was het brandpunt geworden der omwenteling en tot paleis van het gemeen ingericht. Hier werden de braspartijen der volksregeering gevierd en eene eigenmachtig opgeworpen Volksjustitie leverde hier reeds het voorspel van het latere Convent. Men eischte, dat Flessilles zich daarheen zou begeven en zich voor deze rechtbank zou verantwoorden. De ongelukkige prévôt des marchands bevond zich in zulk een toestand, dat alleen de vlucht, wanneer die nog mogelijk was, hem kon redden. Het kies-comité had hem niet slechts als verdachte, maar ook als vertegenwoordiger van een middeleeuwsche instelling, verbannen, terwijl hij daarenboven nog om zijne laatste houding onder de gramschap des volks gebukt ging. Juist wilde hij, om ten minste een besluit te nemen, aan de oproeping des volks om op het Palais-Royal te verschijnen gehoor geven, toen de overwinnaars met hun bloedigen buit en bloedige zegeteekens verschenen. De een droeg de sleutels en het vaandel van het kasteel, terwijl de andere den bloedigen halskraag van Delaunay als zegeteeken omhoog hief. Het gezicht van Flessilles vermeerderde slechts hunne woede en de kreet: naar het Palais-Royal met hem! werd door een duizendtal razende kerels aangeheven. Hij was reeds de trappen van het stadhuis afgetreden om zich naar de rechtplaats te begeven en zou juist eene straat inslaan, toen een der ellendelingen hem met een pistoolschot doodde. Zijn hoofd werd, naar gewoonte van deze kannibalen, van den romp gekapt en op een piek gestoken.
Voordat wij verder gaan, moeten wij eerst van de nieuwe stadsregeering spreken. De stad Parijs was verdeeld in zestig wijken, waarvan de kiezers de stadsregeering benoemden, terwijl de president of voorzitter dezer regeering, toen prévôt des marchands, thans maire genoemd, door het hof werd gekozen en aangesteld. Na het bijeenkomen der Staten-Generaal waren de kiezers begonnen een eigen rol te spelen, en iedere wijk werd herschapen in een club, waarin niet slechts de staatkunde en de aangelegenheden der stad werden behandeld, maar ook besluiten voor de stadsregeering werden genomen en uitgevoerd.
Toen het conflict tusschen het volk en het hof uitbrak, was het 't eerste werk der kiezers den volksweerstand te organiseeren. Hiervoor was het noodig, dat er een stadsleger werd gevormd. De vertegenwoordigers dezer clubs, het kies-comité genoemd, vaardigden diensvolgens eene proclamatie uit, waarin gezegd werd, dat de stadsregeering, met den prévôt des marchands aan het hoofd, het vertrouwen des volks verbeurd had en met nieuwe krachtiger elementen moest versterkt worden. Dit comité verklaarde zich permanent en gelastte, dat de burgers der zestig wijken zouden ingedeeld worden in compagnieën en bataljons. Het nieuwe stadsleger zoude zestien legioenen tellen, die onder eenen stadscommandant zouden staan, welke op zijne beurt door een onder-bevelhebber en een generaal-majoor zou worden bijgestaan. Deze drie vormden den oppersten staf. Bovendien zou ieder legioen nog zijn eigen staf hebben; de officieren werden door eene commissie aangesteld, terwijl de soldaten een rood en blauw lint, de kleuren der stad, aan den hoed zouden dragen. Het was ook dit comité, dat Flessilles als verdacht had uitgestooten en zich gereed maakte, niet slechts het bestuur der stad, maar ook de geheele leiding der omwenteling op zich te nemen. Op deze wijze en gesteund door zulk eene macht, heeft de raad van Parijs zich tot heerscher van Frankrijk kunnen opwerpen en, later in convent herdoopt, het geheele land kunnen beheerschen.
Terwijl dit gruwelijk bedrijf te Parijs werd afgespeeld, leefde men te Versailles in zorgeloosheid, meenende, dat het nog tijd was voor het geven van bals. Men beschouwde den opstand nog als niets anders dan als eene tijdelijke rustverstoring, die spoedig door den krachtigen arm van De Broglie, den bevelhebber van het om Parijs samengetrokken leger, zou worden onderdrukt. Men maakte zich dan ook gereed om uitvoering te geven aan deze plannen. De vijftiende Juni was als de dag vastgesteld, dat men een einde zou maken, niet slechts aan de wanordelijkheid, maar ook aan ieder verzet, van welken kant het komen mocht. De koning zou officieel de Nationale Vergadering ontbinden en eene proclamatie uitvaardigen, terwijl het leger intusschen de orde in Parijs zou herstellen.
Maar nog een andere macht was er te Versailles, de Nationale Vergadering. Deze bleef in haar aangenomen gedrag volharden en zond deputatie op deputatie naar het hof, om er bij den koning op aan te dringen, dat hij de troepen toch zou verwijderen. Zij stond op het punt een nieuwe deputatie af te vaardigen, toen een der hunnen, de graaf De Noailles, van Parijs komend, de tijding bracht van den volksopstand, de plundering van het hôtel des Invalides en het beleg der Bastille.
Deze werd op den voet gevolgd door een anderen afgevaardigde, Wimpfen, die mededeeling deed van de inneming der Bastille. Een deputatie, door den stadsraad van Parijs gezonden, bracht hen daarna spoedig op de hoogte van den stand van zaken.
Nog altijd was de koning onwetend van wat er in Parijs was voorgevallen, tot de graaf De Liancourt, die ambtshalve toegang had tot de koninklijke vertrekken, hem de verschrikkelijke waarheid in haren geheelen omvang deed kennen. ‘Maar dat is een opstand,’ zeide de koning. ‘Neen, sire, het is eene omwenteling,’ antwoordde de graaf De Liancourt met een voorspellenden geest.
(Wordt vervolgd.)