In het visschersdorp.
De zee stond reeds sinds lang hol en de oudste visschers hadden een vliegenden storm voorspeld. De bewoners der visschersdorpen vreezen echter bij noodweêr minder voor zich zelven dan voor hunne bloedverwanten, vrienden en kennissen, die ter haring- of oestervangst zijn uitgezeild en al de woede der zee zullen te verduren hebben.
De dag was zonder eenige bijzondere voorteekens begonnen en met een licht gemoed en zorgeloos als altijd gingen de visscherskinderen naar de duinen, om zich met hunne speelmakkers over te geven aan hunne kinderlijke vermaken.
Na den middag veranderde het tooneel. Dikke luchtgevaarten stegen dreigend uit de golven op en volgden elkaar zoo snel, dat weldra de geheele hemel er door verduisterd werd.
Grootsch gezicht, de zee te zien woeden!
In de verte rijst schijnbaar eene andere kust met gebouwen en torens op, die elk oogenblik nieuwe vormen aannemen. Op den voorgrond een gedrang van hooge watermuren, die tegen elkander opklimmen en als zij het hoogste punt bereikt hebben in schuim neêrploffen met een geweld, alsof de minste van hen het dorp moest overstelpen.
Daar rolt de gebroken golf weêr met een dof geluid terug, doch nog even woedend als zij gekomen is, want zij ploegt diepe kuilen in het zand alsof zij de aarde wilde ondermijnen. Sommige baren slaan in stukken eer zij het land bereiken, doch elk deel van het gewezen geheel, bezield met de volle woede daarvan, snelt voort om zich met de andere tot het samenstellen van een nieuw reusachtig monster te verzamelen.
De ingebeelde kust langs den gezichteinder met hare gebouwen en torens rijst op en valt weêr neêr, de wolken vliegen en jagen door elkander, in één woord, de geheele natuur is in een woesten strijd gewikkeld.
Geheel het dorp is op de been gekomen, want boven het stormgeloei heeft luid de angstkreet der ouders geklonken, die hunne lievelingen in dit groot gevaar niet aan hunne zijde zagen.
De moedigste zeerobben baden met hunne lantarens door de plassen, terwijl andere de touwen vasthouden, die de redders om hun middel geknoopt hebben. De zouten regen belet alle gezicht, het loeien van den storm verdooft elke menschelijke stem, de alles neêrwerpende wind belet het ademhalen.
Doch niets zal hen terughouden de kinderen op te sporen en aan hunne ouders weêr te geven, of een golfslag moest hen zelven den laatsten ademtocht benemen, doch in dit verschrikkelijk geval zijn er nog anderen, die hun leven zullen wagen tot de onderneming ten einde is gebracht.