De Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe beeldstormers te 's-Hertogenbosch.
| |
[pagina 56]
| |
oogenblik zeker zouden zijn. Hetzelfde kan van verschillende andere steden gezegd worden, en daarenboven heeft men nog rekening te houden met de overheidspersonen, die niet overal zoo welwillend zijn als hier. Te Amsterdam bv. zouden onze broeders zich in het verderf storten, zoo zij eene poging waagden in den geest, als door het consistorie van Antwerpen wordt bedoeld.’ ‘Te Amsterdam vervolgt de magistraat de uitverkorenen gelijk Achab de profeten deed,’ riep Modet, ‘de kudde van Christus moet daar vluchten voor de roofgierige wolven, doch de Heer zal te Zijner tijd recht doen en die plaats verdelgen gelijk Sodoma en Gomorrha.’ ‘Laat mij uitspreken,’ hernam graaf Willem, ‘en bewaar die gemeenplaatsen voor uwe graspreeken, wij hebben dat aas niet noodig. Het consistorie ‘de Wijngaard’ spoort ons aan de bijeenkomsten in het veld zoo hoog mogelijk op te voeren, doch Marnix van St.-Aldegonde verschuilt zich achter de schermen en stelt ons aan al de gevaren bloot. Ik heb reeds bij herhaling graspreeken op mijn gebied doen houden; wie zal echter mij en mijne bezittingen beschermen, wanneer ik opgeroepen mocht worden om daarvan rekenschap te geven? Zelfs mijn zwager OranjeGa naar voetnoot1) spoort mij tot voorzichtigheid aan en zegt, dat ik mij met die zaken niet moet inlaten.’ ‘Uwe opmerkingen zouden zeer juist zijn, heer graaf,’ sprak Gilles Leclerc, ‘wanneer niet reeds maatregelen genomen waren om de moeielijkheden, welke door u gevreesd worden, te voorkomen. Het is waar dat wij slechts klein in getal zijn, doch wij kunnen in vele steden rekenen op een aantal libertijnen, die zich bij ons zullen aansluiten om een reden, welke ik niet behoef te qualificeeren, en de papisten, die gemeene zaak met ons maken, zijn reeds lang in de fuik geloopen en kunnen niet meer achteruit, zij hebben zich reeds te veel gecompromitteerd. Dit is zóó waar, dat het niet moeielijk zou vallen de schuld op hen te werpen, wanneer hier ot daar onze plannen niet goed mochten slagen. Doch daar is geen vrees voor, want wij kunnen buitengewone krachten in het veld brengen. Ik mag niet ontkennen, dat wij vooralsnog geen steun van Willem van Oranje mogen verwachten, doch men moet niet vergeten, dat de voorzichtigheid hem aanspoort onze zaak op zeer eigenaardige wijze te dienen. Wij kennen hem echter en weten, dat wij op hem kunnen rekenen. Oranje deinst niet voor opstand terug; hij heeft daar zelfs reeds toe aangespoord tijdens de bijeenkomst der edelen in de maand Maart, welke ook werd bijgewoond door twee Duitsche krijgsoversten, die zich bereid verklaarden een leger op de been te brengen. Oranje kon zijn doel niet bereiken, omdat Egmond en meer edelen niets van een opstand wilden weten, maar daarom is onze verstandhouding met het buitenland niet minder goed. Alles is reeds voorbereid. Hendrik van Brederode is de man, die den stier bij de hoornen wil vatten, de hertog van Kleef is in het eedgenootschap opgenomen, Coligny kent onze plannen en wat de fransche Hugenoten vermogen is in den loop van dit jaar duidelijk gebleken, toen Doornik, Yperen en nog twee andere plaatsen in Vlaanderen voor hen beefden. Wij hebben een machtig bondgenootschap in Frankrijk, Duitschland en Engeland, die ons krachtig willen steunen, en voor het welslagen van den gemeenschappelijken aanval op de kerken kan ik insgelijks goede waarborgen geven. In de meeste steden is de overheid op onze hand, die wel zal zorgen, dat geen gewapende macht tegen ons oprukt, en wij kunnen over duizenden en duizenden beschikken, die bereid zijn, op hoop van buit, het werk te doen onder aanvoering van hen, die daarvoor reeds lang door ons gehuurd en betaald werden. Tien zulke aanvoerders in elke stad zijn voldoende, want wij kunnen duizenden en duizenden op de been brengen, dewijl de arbeid in Vlaanderen geheel kwijnt en de Franschen bij honderden over de grenzen trekken, doch juist daarom is het noodzakelijk, dat de graspreeken toenemen en zooveel mogelijk in de nabijheid der steden gehouden worden, ten einde daarin een voorwendsel te vinden, om op gegeven punten een groote volksmenigte bijeen te brengen. Bij Doornik bedroeg het getal eens acht duizend en Antwerpen mocht er reeds zestien duizend zien. De graspreek is dus een uitstekend middel, dewijl de predikanten niet verzuimen het volk zoowel tegen Spanje als tegen Rome op te winden; wij moeten echter met beleid te werk gaan en ons geheel onder de leiding stellen van het consistorie ‘de Wijngaard’ te Antwerpen, dat mij, als tusschenpersoon bij de edelen en de consistoriën, heeft belast met het overbrengen van een brief.’ JAPANSCHE POSTBEAMBTEN.
De voorzitter nam een mesje, sneed de binnenzijde van zijn wambuis los en bracht een brief van grooten omvang te voorschijn. Hij droeg geen adres maar alleen het opschrift ‘De boom in het bosch,’ en was verzegeld met een figuur, dat een wijnrank moest voorstellen. Hij overhandigde hem aan Mr. Everzwijn, den president van het consistorie te 's-Hertogenbosch, die hem opende. Het opschrift luidde: ‘De Wijngaard aan den voorzitter van den Boom in het bosch.’ Al het overige was voor een oningewijde onleesbaar, dewijl het uit een geheim schrift bestond, waarvan men den sleutel moest bezitten. Slechts de voornaamste leden der consistoriën en de hoofden van het eedgenootschap waren in het geheim betrokken, dewijl daardoor het leven van velen op het spel werd gezet. Nadat Everzwijn den brief ontraadseld had richtte hij zich tot de vergadering: ‘De zaken staan uitmuntend,’ sprak hij, ‘doch “de Wijngaard” spoort ons aan tot geduld en vooral tot voorzichtigheid en onbeperkt vertrouwen in Marten Willemsz.Ga naar voetnoot1), die nog wel niet openlijk kan optreden, maar daarom niet minder ijverig werkt voor het welslagen van de plannen der eedgenooten.’
(Wordt vervolgd.) |
|