De Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
de gevangenis geopend, en werd er algemeene vergiffenis geschonken. Het volk stroomde op den hoek der straat te samen. Men hechtte er eene proclamatie aan den muur, in welke onder ander te lezen stond: ‘De dwingeland, de vrouwenhater, de vrouwenbeul, de vrouwengeeselaar is gevallen! Knickelborg is vrij. De tirannieke macht is door onze vreedzame beweging gebroken. De Knickelborgsche vrouwen zijn hare romeinsehe voorgangsters gedachtig geweest! De dwingeland is neêrgeworpen; hij zal het overige zijns levens in wroeging over zijne misdaden doorbrengen; de vloek der vrouwen zal hem volgen tot in zijn gaf. Leve de Knickelborgsche vrouwen!’ De beul lachte met die woorden, en zijn helder blauw oog rustte zoo kalm op de ijselijke proclamatie, alsof het een lofdicht van een hofpoëet geweest ware. ‘Wat straf moet op die onvoorzichtigen worden toegepast?’ vroeg de minister, die hijgend en met vlammend oog kwam binnen gestormd. ‘Och, mijne beste Exellentie, wien den schoen niet past, trekt hem niet aan!’ ‘Maar die overtreding van gekwetste majesteit moet gestraft worden!’ ‘Dat moet mijn vrouw weten!’ was 't antwoord en de prins ging uit in gezelschap van den Blauwen Kanarie-vogel, om in het gekende waterstraaltje met de hengelroê te visschen Middelerwijl bulderde de donder der omwenteling in Knickelborg voort. Eene tweede proclamatie volgde de eerste. Zij verkondigde dat de vrouw haar burgerrecht hernomen had; dat de stad des avonds prachtig moest verlicht zijn en er eene kolossale volksvergadering zou gehouden worden in de zaal van den Blinden Valk. Geen stenograaph ter wereld had een regelmatig verslag van die vergadering kunnen opmaken: - nu, dat gebeurt wel met eene vergadering van mannen! Ook daar wordt bij geval wel eens gehuild, getierd en gebulderd. Dáár ook spreken soms allen te gelijk en het baat weinig, dat de hamer van den voorzitter de veldmarsch trommelt, om de rust en de waardigheid in het mannelijk heiligdom te doen terugkeeren! De anti-vrouwsgezinden, onder andere de ridder van den Blauwen Kanarie-vogel, beweert zelfs in zijne gedenkschiften, dat de Knickelborgsche vrouwen, om te doen zien dat zij de verkregen rechten waardig waren, elkaêr - doch ik verklaar, dames, dat die man lastert - elkaêr de hoeden en mutsen van het hoofd scheurden en men met de nagels - nog eens, 't is onmogelijk, dames: lammeren zijn geen tiegers! - met de nagels roode decreten op het aangezicht schreven. ‘Maar, Hoogheid!’ riep de minister in verontwaardiging uit, ‘zooveel anarchie.....’ ‘Ja, dat moet mijn vrouw weten!’ was het antwoord en de potentaat rookte zijne duitsche pijp, dronk rustig zijn glas Bock-bier, en was gelukkig als een engel, toen hij, in de dominopartij, den ridder van den Blauwen Kanarievogel gedwongen had, hem de dubbel-zes te laten plaatsen, die hem zwaarder op het hart lag, dan de staatkundige donderwolk van Knickelborg. Zeker is het dat, na drie vergaderingen waar ieder om het hardst schreeuwde en waar dikwijls het publiek slechts ééne vrijheid, maar deze ook onbepaald, had, die namelijk van te mogen schreeuwen - men het nog niet eens geworden was. Maar, dames, wij schrijven dit enkel toe aan de intrigues der mannen..... Duizend kleinigheden, welke wij in dergelijke gevallen over het hoofd zien, en niettemin haar belang hebben - maar die de vrouwen trouw in aandenken bewaren - stelden zich nu tegen dat, dan tegen dit kandidaatschap - en nu halen wij weêr de lasteringen van den barbier aan. Hier wilde men D. niet, omdat hij op het laatste bal vergeten had met deze of gene dame te dansen - maar juist dáárom werd hij ginder gewild. C. kon het niet zijn, omdat hij de vriend was van Mejuffrouw X. - maar juist dáárom vond hij ondersteuning bij anderen. H. was een sul, O. een droogstok, L.... enz. enz. Deze dame is voor M., omdat hij haar onlangs, onder het aanbieden van een bloementuil, gezegd heeft dat ze..... schoon was, en van dat oogenblik is M. de grootste staatsman. Daar is men integendeel voor P., omdat men dacht aan het huwelijksbootje en zijne fortuin - en van dat oogenblik is het niet te betwisten, dat hij als de fenix aller kandidaten aangezien wordt. Ginds, die moeder met zes dochters, vraagt zes kandidaten, die tevens kandidaten zullen zijn bij haar half dozijn. Dat is zeer natuurlijk - vindt u niet, mevrouw? Doch die vrouwenhatende memorie wordt toegeslagen en ik bepaal mij te zeggen: nadat de prins andermaal aan den minister verklaard had: ‘Dat moet mijn vrouw weten! Ik bemoei me met haar huishouden niet!’ ging hij rooken, philosopheren of met de kegels spelen in de schaduw der groene linden. Het is mij onmogelijk alles te beschrijven wat er in Knickelborg voorviel. Om kort te gaan, zeg ik, dat er nooit zoo'n omgekeerde wereld plaats had; maar, geloof me, dat kwam eigenlijk omdat die gevloekte mannen heimelijk nijdig waren van den opperzetel gestooten te zijn, en zij aan de dames in alles den voet dwars zetteden. Zoo groot was de verwarring, de oneenigheid, de tweedracht ten allen kante, dat de dames eindelijk den scepter neêrlegden, en ten laatste wel moesten bekennen dat Olga, al was zij dan ook op de trappen van eenen troon geboren, geen verstand van regeeren had. Maar bekennen dat zij, de dames zelf, schuld hadden - neen! daartoe was niemand te besluiten. En toch wilde de potentaat van geene verzoening hooren, indien de vrouwen, in persoon, hem niet kwamen verzoeken we r als koetsier op den staatkundigen bok van Knickelborg plaats te nemen. Nu, van die deputatie wilde niemand deel maken; twintig vrouwen, ter meeting in den Blinden Valk aangeduid, weigerden niet beurtelings, maar als een onberispelijk pelotonsvuur klonk het ‘neen!’ De mannen zaten met de hand in 't haar bij zooveel stijfhoofdigheid, bij zooveel onberekende hardnekkigheid. Verwondert u dat? Mij in 't geheel niet. Dat herinnert mij mijnen buurman, een leelijken, krommen en nijdigen schoenmaker, die razend kwaad werd als men hem ‘vlooi’ noemde. Waarom de man dit zoo sterk op zijn fatsoen trok, weet ik niet; maar 't woord ‘dief’ deed op hem een zoo verschrikkelijk effect niet als het woord vlooi. Nu dat wist zijn lieve vrouw en als zij Crispijn op zijnen driepikkel wilde doen bonzen, riep zij hem dat beleedigende, dat bloedig kwetsende woord ‘vlooi’ toe. ‘Als ge dat nog eens zegt,’ antwoordde de spanriem met vlammende oogen, ‘zal ik u een ongemakkelijk doopsel in de regenton geven.’ - ‘Vlooi!’ klonk het bitsig; maar ook met forsche hand werd de lieve weêrhelft vastgegrepen en zat ze weldra tot aan den hals in de waterton. - ‘Vlooi!’ riep het serpent en Crispijn schuimbekte van razernij. - ‘Als ge 't nu nog zegt, zal ik u doen duikelen als een kikvorsch.’ - ‘Vlooi!’ beet zij hem toe en toen ze onder was, stak de beminnenswaardige weêrhelft de handen boven de regenton uit, en wreef de voorvingers en knipte de duimnagels op elkaêr..... Begrepen? Nu, hoe het ook ging, een voetval moest er gedaan worden. De prins eischte dit en die boosaardige barbier van den Blauwen Kanarievogel hitste, zoo men dacht, den potentaat gedurig aan. Wat al cachemirs, japonnen, kanten, tullen, diamanten en badreizen werden er beloofd, om de lieve hoofdjes te breken! en 't was ook slechts dank aan die omkooping, dat de deputatie eindelijk gevormd, en door den eersten minister, met eene voorzichtigheid als waren de dames uit zeepbellen gemaakt, naar het Hoog Huis geleid werd. De diplomaat zweette water en bloed in die operatie. Nu wilde deze dame niet verder, dan stond gene weêr stil, koppig als een muilezel. Gansch Knickelborg was te been, om te zien wat al moeite de gekruiste en gesternde minister had, met dat half dozijn Knickelborgsche lievekes. Een herdershond hijgde minder dan Zijne Excellentie, al moest hij dan ook eene kudde van twee honderd schapen in behoorlijke orde doen marcheeren. Liever, dacht Zijne Excellentie, met zes Pitt's, twaalf Talleyrand's, vier-en-twintig Metternich's en nog al een paar Antonelli's daarbij, onderhandelen, dan met zes vrouwen! Maar dat is slechts een valsch denkbeeld, dames! Niesttemin moet ik zeggen, dat, in de groote audientie-zaal gekomen, niemand der dames het woord wilde nemen: rood als hanen, boos als slangen - zegt de mansgezinde chronijk - zagen zij naar den grond en deden van tijd tot tijd, wanneer de minister haar smeekte wat toegevend te zijn, een lieve beweging met den schouder zien, die zoo veel wil zeggen als: ‘loop naar de weêrlicht!’ Maar de prins was de wijsste; de galante Frits stond van zijnen troon op en zegde, terwijl een fijne glimlach om de lippen speelde: ‘Dames, ik ben gelukkig u in mijn paleis te mogen ontvangen!’ O, nu triomfeerden ze! Wel hadden ze ongelijk - dat wisten ze zeer wel; maar ze hadden toch niet het eerst gesproken..... Er werd bepaald, dat al de dames van Knickelborg den anderen dag in de voorzaal van het Hoog Huis zouden bijeen komen - en Olga aan het hoofd, al was zij dan ook op de trappen van eenen troon geboren. Dan zou de potentaat er toe besluiten de regeering weêr op zich te nemen. Aan welke voorwaarde? Dat wist niemand; maar wat lachte die infame barbier, die Blauwe Kanarie-vogel valsch! Inderdaad, de raadgeving van den ridderbarbier had de bovenhand bekomen. Den ganschen dag zag men den barbier, in het open venster, zijne breede engelsche scheermessen slijpen. De buurt schoolde saam en men beweerde, dat, bij gebrek aan eene guillotine te Knickelborg, de blauwe kannibaal gelast was de voornaamste aanleiders van den oproer haar schouder-ornement af te nemen - ten bewijze dat slechts de vrouw zonder hoofd de redelijke vrouw is. In groot gala waren de vrouwen van Knickelborg, in de voorzaal van het Hoog Huis, vereenigd. De deuren werden plotseling gesloten en de eerste minister verscheen, met een bedrukt gelaat en een grooten witten zakdoek in de hand, in haar midden. Kwam hij den dood aankondigen? Neen! ‘Dames,’ zegde de diplomaat, met een ontroerde stem, ‘Zijne Hoogheid beweert, en wij beweren het met hem, dat, sedert gij u de plaats der mannen hebt toegeëigend, gij allen baarden draagt, en om weêr behoorlijk tot het geslacht der vrouwen terug te keeren, gij allen door den Blauwen Kanarie-vogel dient geschoren te worden!’ Algemeene protestatie! Maar de prins had wel degelijk baarden gezien, en wat een prins ziet, moet immers ook een hoveling zien! Heviger dan ooit huilde, jammerde, tierde men tegen den dwingeland en zijnen beul. Men had zich op eene schandelijke wijze in den klem laten vangen, en na te vergeefs op de deuren gebonsd te hebben, rukte men de vensters open, om langs daar te ontvluchten, maar - in alles was voorzien! Het leger van Knickelborg gehoorzaamde weêr aan zijn mannelijken meester en velde de bajonet. O, hadden de dames, zoo als wij in onze jeugd, zich begeesterd gevoeld door den reuzen-sprong van Jan van Schaffelaar, ze zouden den soldaten hebben toegeroepen: ‘Welaan, gegaloneerde monsters, die wij voor dertig jaar aan onze harten hebben gekoesterd, vangt ons aan uwe naalden en haarspelden op!’ Maar dat zoo roemrijk feit kenden ze niet - gelukkig. Olga, zij, die op de trappen van eenen troon geboren was, stond bleek en waardig in den hoek der zaal. Zij had een voorgevoel dat de Blauwe Kanarie-vogel haar den hals zou afsnijden - bij vergissing - en daarna nog zeer beleefd zeggen: ‘'k Vraag excuus, Mevrouw!’ Die blauwe schurk! Nu werd Olga, met al hare titels en waardigheden, opgeroepen. Statig als Maria Antoinette, als Maria Stuart, toen zij het schavot beklommen, stapte zij voort, hield nog even voor de deur stel, wendde het hoofd om, en met eene vaste stem zegde ze: | |
[pagina 55]
| |
‘Ik zal weten te sterven. Vaarwel!’ En al de dames huilden en snikten, 't Was een hartroerend tafereel. De deur viel toe en uit dat zwarte kabinet kwam niemand weêr! Met angstig kloppende harten, met ingehouden adem luisterde men aan de noodlottige deur - maar 't was of de dood met haar ijselijk stilzwijgen, zich dáár gevestigd had. De schrik deed nieuwe veronderstellingen geboren worden, en het leger dreigde met naald en haarspeld - schrikwekkender waren toch de Knickelborgsche bajonnetten niet - om de dames beurtelings te doen binnen treden. Wat wachtte haar aan de andere zij der deur? Niets van al wat zij gedroomd hadden. Zijne Hoogheid stond daar met eene gansche rij cavaliers, en nadat hij zijner Olga een frisch bouquet had aangeboden en haar, zoo als overigens ieder cavalier zijne dame deed, het vrouwelijk wetboek: Aaltje of de zuinige keukenmeid in de hand had gestopt, walste hij, op de toonen eener luchtige muziek, de groote audienciezaal in, die tevens tot balzaal diende, en toen al de dames de zaal waren ingewalst, berichtte hij de instelling eener nieuwe orde, alleen voor de vrouwen, en genaamd de Gouden Sauskom - eene orde, welke, door eene commissie van vrouwen, aan de beste huishoudsters van Knickelborg zou verleend worden. Van dan af kwam alles in Knickelborg weêr in orde. De Blauwe Kanarie-vogel werd minister; de vrouwen waren zoo onderdanig en gevoelig als de schapen, en Frits maakte gebruik van zijne onbepaalde macht, zond zijn leger naar de maan, goot sous of kreutsers van zijne kanons, slechtte forten en citadellen, dankte een groot deel van zijne hofhouding af, en liet zelfs te Neurenberg geene levensgroote houten soldaten maken, die, zoo als hij eens voornemens was, op een pin in 't schilderhuis konden gestoken worden. Dank dus aan den ridder van den Blauwen Kanarie-vogel, genoot Knickelborg weêr welvaart en de achting der naburen. Alleen Olga, die nooit vergeten kon, dat ze op de trappen van eenen troon geboren was, stierf van hartzeer en verdriet bij al die vernedering, en de prins trouwde met een burgermeisje, een blauwoogerke met hetwelk hij, toen hij nog knaap was onder de groene linden was gaan walsen en polkeren. Knickelborg bestaat niet meer; 't is in de vorming van groote rijken verdwenen, maar 't was een gelukkige staat geworden, nadat het eenvoudig gezond verstand daar regeerde, en indien er nog zoo'n landeke gevonden werd, ik zou er willen wonen en philosopheeren.
Yours. |
|