willen niets meer van de spoorwegen weten. Weinige jaren geleden waren eenige Europeanen gekomen en hadden wijd en breed uitgemeten over de voortreffelijkheid van dit vervoermiddel en ze hadden, natuurlijk met chineesch geld, een eerste spoorweglinie aangelegd van Shanghai naar Woosung. De route was niet groot, hoogstens eenige kilometers, doch het was een begin en.... alle beginsels zijn moeielijk. De verheven keizer van het Hemelsche Rijk had zijn toestemming gegeven en men droomde reeds van een ‘net’ van spoorwegen, en de verbeelding zag reeds alle producten der chineesche markt per spoor naar de kusten gevoerd.
Een groot jaar geleden (31 october 1876) werd de eerste spoorweglinie plechtig ingewijd, en de verbaasde Chineezen zagen het ijzeren monster met zijn gloeiende oogen en dampende longen pijlsnel over hunne velden vliegen, alsof de duivel in persoon er de conducteur van was. Het was een vreemdsoortig gezicht, en de gemoedelijke Chineezen vreesden, dat het onbeteugelde ijzeren paard, driftig geworden, buiten de hem gestelde baan zou loopen en eens spookend en vernietigend door het land zou varen, om alles, den oogst, de theeplantingen en de dorpen te verwoesten. De bewoners van het Hemelsche Rijk riepen, verschrikt of verontwaardigd, al hunne goden aan en ongeluksprofeten voorspelden, dat het einde der wereld aanstaande was. Toch gewende men zich spoedig aan de zaak. Het bleek, dat het ijzeren paard toch zoo heel verschrikkelijk niet was, en dat het vurige monster zich liet leiden en sturen als het tamste trekdier van het geheele rijk. De chineesche dames begonnen er aan te denken hare dragers hun congé te geven en de draagstoelen in hare verzamelingen van oudheden te plaatsen, vele manderijnen en andere ambtenaren hadden reeds hunne kruiwagens als reisequipage afgeschaft en namen plaatskaartjes aan de spoorwegstatie als de best geroutineerde Europeaan; ja, men maakte reeds het plan tot het aanleggen van een tweeden spoorweg, toen de onderkoning van het Hemelsche Rijk er zich tegen verklaarde en aan al de plannen der moderne Chineezen een beslissend halt toeriep. Eenige chineesche priesters hadden hem bij alle goden van de boven- en onderwereld bezworen, dat het europeesche tooverpaard oorlog, pest en hongersnood over het Hemelsche Rijk zou brengen, en zoozeer was de gemoedelijke man van de waarheid der profetie overtuigd, dat hij onmiddellijk de staking van de dienst en de vernietiging van den geheelen weg bevool. Ongelukkig voor de voortvarende plannen van den zorgvollen onderkoning, had hij met Europeanen te doen, die, koppig van natuur, maar niet naar het vorstelijk bevel verkozen te luisteren en hem, onbeschaamd genoeg, de keizerlijke goedkeuring onder den neus staken. Dat was inderdaad een erg geval voor den onderkoning, die het zoo goed meende met de redding van het land; hij kende echter zijne lieden en wist dat er een verlokking is, waarvoor de Europeaan nooit doof blijft: - de klank van het geld. In zijn grootmoedigheid kocht hij den geheelen weg op: de rails, de gebouwen, het rollend materieel, met het vreeselijke tooverpaard incluus, te leveren vóór of op den 31 october 1877.
Reeds is een groot gedeelte van den weg in zijne handen overgegaan, en hij maakt er zich een feest van, op den bestemden dag alles aan de vernietiging zijner strijdlustige dienaren prijs te geven. Het afschuwelijke ijzeren paard met zijn geheelen aanhang moet van de aarde verdwijnen, om nooit meer het geheiligde grondgebied van het Hemelsche Rijk te betreden. Ongelukkig reiken onze inlichtingen niet tot den noodlottigen 31 October; wij kunnen dus nog niet melden of de onderkoning zijn plan reeds volvoerd heeft; zoodra wij echter nadere bijzonderheden over dezen spoorweg-oorlog vernemen, zullen wij onze lezers op de hoogte van dit belangwekkende vraagpunt houden.
Terwijl de onderkoning van China den oorlog aan de spoorwegen verklaart, dreigt men in sommige streken van Duitschland een ander product der negentiende eeuw insgelijks een onverbiddelijken oorlog aan te doen. Het geld niet minder dan een vernietigingsoorlog tegen... de sleepende vrouwenkleêren. In zekere stad in Duitschland is een anti-slependragersbond opgericht, waarvan alle mannen eereleden geworden zijn. Vijanden van dezen voortreffelijken bond beweren echter, dat de aandrang der mannen, om den bond hun stoffelijken steun te verleenen, niet op vaste overtuiging, maar uitsluitend op eigenbelang berust, daar deze op die wijze hopen, dat hunne vrouwen door de afschaffing der slepen bij de leveranciers op den duur minder diep in het krijt zullen komen; de Parijzenaars integendeel zeggen, dat de oprichting van dien bond tegen de lange vrouwenkleêren in Duitschland, eene vijandelijke betooging tegen Frankrijk is, vanwaar de slepen de wereld ingezonden zijn. Daar ik in deze moeielijke kwestie liefst onzijdig wensch te blijven, laat ik de on dits voor hetgeen ze zijn, om mij bij het feit zelf te bepalen - de poging namelijk, door het vaderlijk gemeentebestuur van Leipzig aangewend, om de sleepende kleêren voorgoed in den ban te doen. Gelijk Alcibiades den staart van zijn hond afsneed, tracht de zorgvolle gemeenteraad van genoemde duitsche stad den staart der dameskleêren af te snijden. Ziehier de verordening, dezer dagen door het stedelijk bestuur van Leipzig uitgevaardigd:
‘Het gebruik der trottoirs, wandelwegen en paden voor voetgangers is op straffe eener geldboete van 5 tot 10 mark verboden aan al degenen, die sleepende kleêren dragen.
De policie-agenten zijn belast de overtreders van deze bepaling naar het policie-bureau te voeren. Zoo er op de plaatsen, waar het feit gepleegd wordt, geen policie-agenten tegenwoordig zijn, wordt iedereen uitgenoodigd den overtreder te verzoeken onmiddellijk de trottoirs, wandelplaatsen, enz. te verlaten en tevens inlichtingen in te winnen omtrent den naam en de woning van de overtreedster.
De namen van hen, die wegens het dragen van slepen gestraft zijn, zullen iedere week in de te Leipzig verschijnende bladen worden openbaar gemaakt.’
Aldus luidt de voortreffelijke bepaling, door den vaderlijken gemeenteraad van Leipzig in zijne hooge wijsheid uitgevaardigd. De bond van zijn kant heeft besloten, den voorzitter van het stedelijk bestuur van Leipzig eene gouden medaille aan te bieden. Men verzekert op goede gronden, dat geen enkele dame tot dat doel op de inschrijvingslijst geteekend heeft. De manufacturiers en modisten moeten evenmin tevreden zijn, ja, men beweert, dat de betaalde straatreinigers van Leipzig eene petitie bij den burgemeester hebben ingediend, om te protesteeren tegen de willekeurige handelwijze van den gemeenteraad, die hen met één slag van zooveel honderden kostelooze helpsters beroofd heeft. Alleen de mannen der slependragende dames zijn vol verrukking en ten hoogste met den genomen maatregel ingenomen.