John Bull in Zwitserland.
Hij. - Wat een diepe afgrond! Het is om bang te worden!
Zij. - John, John, wees toch voorzichtig, mijn waarde; herinner u, in Gods naam, dat gij uw testament nog niet gemaakt hebt, onvoorzichtige!
Hij. - Bekoorlijk oord! Hoe heerlijk schijnt de purperen zon op de besneeuwde toppen der bergen!
Zij. - Pas op, John, uw ezel voert u naar den afgrond!
De gids. - Stel u gerust, mijnheer, uw ezel kijkt maar naar zijn kameraad die eergisteren in de diepte gestort is.
De Gids. - Ik loop naar het dorp om koorden en ladders: binnen het uur ben ik terug
Zij, tot John. - Hoort gij het, John, over een uur zal men pogen u te redden; wees zoo goed, mijn waarde, mij in afwachting uw lorgnette te geven: in dien tusschentijd kan ik het landschap bewonderen.....
Hij. - En die verraderlijke gids had mij gezegd, dat de ezel het tamste beestje der wereld was..... Sta toch, grauwtje, mijne corpulente vrouw kan geen val van duizend voet diep verdragen!
Zij. - Heere God, John, een beer en dat aan den rand van den afgrond!
Hij. - Kniel neèr, vrouwlief, goed zoo.... Zie hem strak aan.... Ha, hij gaat reeds achteruit! Ik ben gered!