weld viel niet te denken; Karel had het rijk zijns broeders aan het zijne getrokken en was door alle frankische grenzen als koning erkend. Karel den oorlog verklaren was dus een zekere neêrlaag te gemoet gaan en voor dezen onberaden stap waarborgde hem zijne aangeboren longobardische slimheid. Toch zou hij wraak op hem nemen en hiervoor meende hij den volgenden wag te moeten inslaan. Hij begaf zich met de zonen van Karloman naar Paus Adriaan, die Stephanus op den Stoel van Petrus was opgevolgd, en stelde hem voor de beide prinsen tot koningen van Karlomans rijk te zalven.
Daardoor meende hij een twistappel te werpen in het rijk der Franken, daar hij er zeker op rekende dat de beide prinsen een grooten aanhang onder de Franken zouden verkrijgen. De Paus doorzag het plan van Desiderius en weigerde nadrukkelijk in zijn voorstel te treden, daar hij met mathematische zekerheid kon berekenen, dat hij Karel daardoor op de doodelijkste wijze zou beleedigen. Karels vriendschap was hem meer waard dan de toorn en wraakzucht van Desiderius. De laatste bleef dan ook niet uit.
In zijne plannen gedwarsboomd, wilde de Longobarden-koning zijne teleurstelling op den Paus wreken, en spoedig dan ook verscheen hij met zijn leger voor Rome. Adrianus I, die zich om Karels wille in moeielijkheden gewikkeld had, meende daarom ook aanspraak te kunnen maken op Karels bijstand en zond brief op brief, bode op bode, om de hulp der Franken in zijne moeielijke omstandigheden in te roepen. Na lang aarzelen besloot Karel eindelijk tot een tocht over de Alpen. Het eene gedeelte van het leger trok over den Mont-Cenis, het andere over den St.-Bernard Italië binnen. De Longobardische legers werden geslagen, terwijl slechts twee steden, Pavia en Verona, het waagden weerstand te bieden. verona gaf zich spoedig genoeg over. Gedurende de belegering van Pavia begaf zich Karel, op uitnoodiging des Pausen, naar Rome, waar nu een plechtig verbond tot stand kwam tusschen de twee groote heerschers van het westen. Karel werd ontvangen met al den luister, waarover het pauselijk Rome beschikte. Op een triomfwagen, zooals de oude romeinsche keizers, trok hij door de eeuwige stad; de ambachten en gilden van Rome sloten zich bij den feesttrein aan; kinderen en meisjes gingen, met palmtakken waaiende, den stoet vooruit, terwijl de geheele stad in feestgewaad was gehuld. Bij deze gelegenheid bevestigde Karel niet slechts de schenkingen, door zijn vader Pepijn aan de Pausen gedaan, maar stond den Kerkelijken Staat ook eene aanzienlijke uitbreiding van grondgebied toe.
Het kan ons doel niet zijn Karels leven te beschrijven; de breedte en omvang van zulk een werk vereischen meerder krachten dan ons ten dienste staan; bovendien behoort zulk een werk niet in het kader van ons tijdschrift thuis. Wij wenschten slechts te wijzen op sommige belangrijke punten uit dat groote leven, dat een aanzienlijk stuk wereldgeschiedenis vertegenwoordigt. Karel als vorst, Karel als veldheer, Karel als wetgever, Karel als geloofsverspreider en episcopus episcoporum, zooals hij den titel van den Paus ontving, Karel als bewerker der beschaving - ziedaar de titels van hoofdstukken, die tot omvangrijke boekdeelen konden worden uitgebreid. De verplichting, welke de Kerk, de wereld en de beschaving aan Karel hebben, is buitengewoon groot, en er is misschien geene enkele persoonlijkheid in de wereldgeschiedenis, die zoo vruchtdragend voor de toekomst gewerkt heeft als Karel. Zelf verlangend naar kennis, omgaf hij zich door allen, die in zijn tijd uitblonken door kennis en wetenschap. Op dit oogenblik met zijne legers van het eene einde van Europa naar het andere snellend, zat hij straks te midden van zijn geleerden hofkring neêr, zich in grieksche of latijnsche wijsheid verdiepend, of de hervorming van Kerk en Staat bepeinzend. Ook de talen danken veel aan hem. Hij was het, die bevel gaf de volkstaal te beoefenen en aan te kweeken, en zooveel er van de oudgermaansche gedichten nog over was te verzamelen; hij was het, die overal scholen deed oprichten en met eene belangstelling, zijne eeuw ver vooruit, de beschaving en ontwikkeling zijner onderdanen ter harte nam.
Karel was de zon van zijn tijd, wier stralen tot zelfs in het verre Oosten doordrongen. Terwijl de spaansche emirs hem en zijn leger naar Spanje opriepen, kwamen gezanten van Haroen-el-Rachid uit het verre Bagdad tot hem, om hem geschenken, maar ook de bewondering en den eerbied van het Oosten aan te bieden. Maar Karei had aan roem niet genoeg, de arbeid, al was het ook een koninklijke, was hem behoefte. Synoden en vergaderingen werden belegd, om de in de Kerk ingeslopen misbruiken uit te roeien; nieuwe wetten werden gemaakt om het recht van al zijne onderdanen te waarborgen; hij zelf reisde persoonlijk zijn onmetelijk rijk af, nu in deze dan in die stad zijn hofleger opslaande, om de behoeften van zijn volk te leeren kennen, zijnen nood te verlichten, zijne grieven te herstellen en recht te spreken als koning en als Kristen.
De gelijke van Karel den Groote is moeielijk in de geschiedenis te vinden; wel zijn er vorsten geweest, die hem in sommige opzichten geëvenaard hebben, maar in Karel waren alle eigenschappen van een groot man zoo harmonisch vereenigd, de werkkring, waarin zij zich konden ontwikkelen, was zoo onmetelijk en reusachtig, het doel, waarvoor zij in dienst werden gesteld, was zoo verheven, dat de figuur van Karel den Groote als eenig in de geschiedenis staat, en dat in den ouden noch nieuwen tijd geen naam zich naar den zijnen mag noemen.
A.