Electrisch licht.
IV.
(Slot.)
In een vorig nommer beloofden wij een afzonderlijk artikel over de deelbaarheid van het electrisch licht, eene eigenschap, waardoor zijne toepassing in het dagelijksch leven mogelijk is geworden. Die eigenschap is belangrijk genoeg om er nader kennis meê te maken.
Als ontdekkers worden genoemd de heeren Jablochkoff en Denayrouze, die beiden reeds geruimen tijd te Parijs proeven hebben genomen en eerst onlangs, in eene nota, de fransche Académie des Sciences kennis hebben gegeven van den uitslag hunner pogingen.
Volgens die nota deed de heer Jablochkoff reeds het vorige jaar eene reeks uitvindingen, welke hem allen een stap nader tot het groote resultaat brachten.
De eerste dateert van 30 augustus 1876 en mag wel de belangrijkste genoemd worden.
Wie onze vorige artikelen gevolgd heeft, zal weten, dat de electrische vonk wordt verkregen tusschen de beide polen van een Voltasche kolom, waaraan stukskes houtskool zijn vastgemaakt, en dat het juist de houtskool is, welke aan den lichtboog zijn buitengewonen glans geeft.
Welnu, Jablochkoff stelde de beide polen, in plaats van tegenover, naast elkaar, gescheiden door eene isoleerende smeltbare stof, waartoe porcelein het meest geschikt bleek. Toen hij den stroom sloot, ontstond de lichtboog tusschen de twee stukken houtskool, terwijl het porcelein langzaam wegsmolt, evenals het was van eene keers.
Het voordeel dezer nieuwe vinding is duidelijk. Van af dat oogenblik toch waren de zeer dure en hoogst samengestelde regulateurs, die ten doel hadden de beide stukken houtskool dichter bij elkander te brengen, naarmate zij door het electrisch vuur verteerd werden, geheel overbodig.
Tot dusverre voldeed slechts de regulateur van Serrin aan de gestelde eischen en deze kostte meer dan eene machine-Gramme, terwijl ook zijn onderhoud groote sommen vorderde.
Jablochkoff verkreeg dus licht zonder regulat ur en noemde de naast elkander staande polen de bougie, welke naam door de wetenschap is overgenomen.
In september van hetzelfde jaar bracht hij metaal-oxydes in plaats van porcelein tusschen de beide polen, waardoor hij een licht verkreeg, dat, naar gelang de oxydes, welke hij gebruikte, verschillende kleuren aannam. Dit doet echter minder tot ons onderwerp af, waarom men ons ten goede zal houden, dat wij alleen van deze overigens hoogst merkwaardige uitvinding melding maken.
Van meer belang was de uitvinding, waarmede hij in october voor den dag kwam. Hij ontstak namelijk een aantal lichten, welke hij door middel van een tweede kolom geheel en al van elkaar onafhankelijk maakte, zoodat hij naar verkiezing eene vlam kon uitdooven, zonder dat dit op de andere vlammen eenigen invloed uitoefende.
Toen de proeven dezer uitvindingen bewezen, dat wezenlijk het beoogde doel bereikt werd, verliep er bijna geen week of de heer Jablochkoff vond eene nieuwe verbetering uit, tot hij eindelijk in april van dit jaar een brevet voor zijne uitvinding nam, om met den stroom van eene enkele machine zooveel vlammen te maken als men verkoos, dus de zoolang gezochto verdeeling van het electrisch licht.
Bij de eerste proeven met de bougie zag Jablochkoff terstond, dat hij daarmeê een regelmatiger licht verkreeg dan met den regulateur, en toen hij insgelijks vele vlammen kon maken, schreef hij dit dubbel resultaat toe aan de werking van den stroom op de geïsoleerde stof, welke zich tusschen de beide polen bevond.
De ondervinding bewees dit duidelijk. Wanneer men den stroom der machine eene sterkere spanning gaf, door meer Voltasche elementen op den draad te zetten, dan werd de afstand welken hij kon doorloopen zoo groot, dat men een betrekkelijk groot aantal pitten kon voeden. Daarmeê werden dan ook tegelijk acht bougies ontstoken.
Zoodra men voldoende van deze nieuwe kracht der electriciteit op de hoogte was, wilde de heer Jablochkoff den invloed der vonken van een sterk gespannen stroom op de onsmeltbare lichamen beproeven.
In den hoofdstroom der machine leidde hij daartoe den binnensten draad van een aantal klossen, waarin door een magneet electriciteit opgewekt wordt, en liet de vonk van den inductie-stroomGa naar voetnoot(1) op eene plaat van porceleinaarde overspringen, welke tusschen de twee uiteinden van den buitensten draad van elken klos geplaatst was.
Hij zag toen, dat, ofschoon de stroom niet sterk genoeg was om de plaat van porceleinaarde te doen smelten, hij nochtans deze zoo sterk verhitte, dat zij op het punt was witgloeiend te wordon.
Verder leidde hij den stroom op een soort amorce, dat de electriciteit goed geleidt, en 'twelk hij aan den rand der plaat van porceleinaarde vastmaakte. Het gedeelte der plaat, dat op deze wijze verhit wordt, gaf toen eene streep, welke een zeer goede geleider bleek te zijn, en die, als men er een sterken stroom aanbrengt, witgloeiend wordt en een prachtig licht geeft. Het is waar, de porceleinaarde wordt verteerd, doch slechts in geringe hoeveelheid, niet meer dan omstreeks een millimeter per uur.
Tusschen de uiteinden van de metalen draden der klossen ontstaat aldus een prachtige lichtstreep, die men veel grooter kan maken dan door middel van gewone klossen. Daarbij komt nog, dat die geëleectriseerde streep, in plaats van geen lichtend vermogen te hebben, zooals met de inductie-vonken het geval is, een blijvende oven is, die een zacht licht geeft, dat men door meerdere spiralen en door dikkere draden te nemen, naar believen sterker kan maken.
Daar men nu in den stroom een groot aantal klossen en op elken klos verschillende, geheel van elkaar afgescheiden strooken van porceleinaarde kan aanbrengen, zoo volgt daaruit vanzelf de deelbaarheid van het electrisch licht.
Bij de proeven door den uitvinder gedaan, gebruikte hij klossen van verschillende grootte, - de sterkte der vlam hangt natuurlijk af van de afmeting van den klos - en door de krachten van de verschillende vlammen trapsgewijze naar hunne sterkte naast elkander te plaatsen, verkreeg hij een opvolgende reeks van lichtende strepen, waarvan de zwakste een licht gaven gelijk aan dat van twee, en de sterkste gelijk aan dat van vijftien gaspitten.
Daar men de stroomen beurtelings in werking kan stellen, vervallen de machines om den stroom der klossen te doen ophouden of in kracht te doen toenemen; de geheele werking der verdeeling is dus niets anders dan een hoofdader, voorgesteld door de reeks binnenste draden van den klos, waarop zich evenveel geheel van elkaar afgezonderde geleiders vertakken, als men klossen op den stroom geplaatst heeft. Elke vlam kan dus naar verkiezing uitgedoofd en aangestoken worden, zonder dat dit de andere vlammen hindert.
De toepassing der nieuwe uitvinding zal waarschijnlijk niet lang op zich laten wachten, daar nu reeds te Parijs verschillende groote inrichtingen door electrisch licht verlicht worden, waaraan de nieuwe verbetering zal worden aangebracht. Misschien komen wij er later nog op terug.