Twee schilderijen
Van J.B. Madou.
In onzen vorigen jaargang gaven wij reeds, met een portret, eene biographie van den geestigen schilder, naar wiens stukken onze eerste en laatste gravures genomen zijn. De twee jongens, die hun vacantietijd vieren met zoolang als zij zijn op den grond te liggen en de prentjes van het door't bladeren bijna versleten prentenboek te kijken, vormen slechts eene eenvoudige groep, maar toch zit er leven in. De echtgenoot, die door zijne weêrhelft uit de herberg gehaald wordt en op een vingerwenk der gevreesde als een schooljongen die een potje gebroken heeft, komt aansleffen, is echter eene nauwere beschouwing overwaardig. Het geheel herinnert aan een Teniers, die de bierdrinkende Vlamingen bij hun ‘potteke faro’ meer dan eens geschilderd heeft, en 't is zeker dat hij de manier van Teniers grondig heeft bestudeerd. De herbergzaal zelve, met haar alles behalve aantrekkelijk ameublement, waar de drinkebroêrs rondom de tafel zitten en den pantoffelridder uitlachen, is geheel van Teniers’ tijd en in zijne meest op den achtergrond gelegen schuilhoeken zoo nauwkeurig weêrgegeven, dat zij de bewondering opwekt van alle kunstkenners. Er zit dan ook bepaald eene grondige studie in en het is een der beste bewijsstukken van Madou's talent.