hunne zeden. Wat hiervan het gevolg moest zijn, is gemakkelijk te begrijpen. Bonifacius, die zich als bedienaar van den godsdienst geheel Duitschland tot werkplaats had uitgekozen, had bovendien nog een hevigen strijd te voeren tegen deze mannen, die hunne hooge waardigheid ten schande waren en, zoowel wat de zuiverheid der kerkleer als de reinheid van zeden betreft, de grootste ergernis gaven.
In Bonifacius had Pepijn den besten raadgever dien hij zich wenschen kon. Het was ook op aansporen van Bonifacius, dat hij de gewichtige vraag naar Rome zond wie eigenlijk vorst was: hij die den titel voerde, of hij die er de macht of den invloed van bezat. Het antwoord van Zacharias viel ten gunste van Pepijn uit. Childebert III, de schaduwkoning werd afgezet en met een geschoren kruin in een klooster geborgen. Een volksvergadering, te Soissons bijeengekomen, riep Pepijn, terwijl hij op het schild geheven werd, als koning der Franken uit. De gallische bisschoppen zalfden hem als zoodanig, en zoo ging de koninklijke waardigheid, reeds feitelijk door Pepijns voorvaderen bezeten, ook rechtens in zijn geslacht over.
Pepijn toonde zich niet ondankbaar, al liet hij ook nog een geruimen tijd voorbijgaan voordat hij den pauselijken Stoel met daadzakelijke hulp bijstond. Aistulph, de vorst der Lombarden, had zijn voelhorens weêr uitgestrekt en was in het exarchaat gevallen, het noordoostelijk gedeelte van Italië, waarop de Pausen eigendomsrechten deden gelden. Nadat Stephanus alle middelen van vermaning en bedreiging had uitgeput, besloot hij een stouten stap te wagen en in eigen persoon hulp aan Pepijn te gaan vragen. De ontvangst was allerhartelijkst. Pepijn verkreeg den titel van romeinsch patriciër en compater (medevader), waarbij hij echter de verplichting op zich nam, den pauselijken Stoel tegen de aanrandingen zijner vijanden te zullen verdedigen. Eveneens werd hij te St.-Denis door den Paus tot koning der Franken gezalfd; in die plechtigheid waren ook zijn zoon Karel en Karloman begrepen.
Stephanus kon gerust zijn; de frankische beloften zouden ditmaal niet ijdel wezen. Wel had Rome nog benauwde uren te doorstaan; wel moesten de Pausen nog dikwijls al de middelen der welsprekendheid uitputten, om de frankische vanen tot wat meer spoed aan te manen? wel zou Aistulph zijn overmoed nog zoover drijven, dat hij het beleg zou slaan voor de heilige stad, ‘de geheele romeinsche campagne met alles wat zij heiligs had verwoestende, graven ontheiligende, wijngaarden vernielende, kerken plunderende en plat brandende en de heilige Hostiën vertredende,’ maar zwaar zou hij zijn misdrijven boeten. Pepijn trok de Alpen over en de Lombardische legers werden allerwege geslagen en het door hen veroverde gebied werd weêr aan hunne handen ontrukt. Een veldtocht was echter niet genoeg om de lombarden van hunne veroveringsplannen te genezen, en nog verschillende malen zagen de lombardische vlakten de frankische legers van den top der Alpen dalen. De grenzen van den Pauselijken Staat werden afgebakend en de Lombarden tot hun eigen gebied teruggedrongeri. Pepijn verleende bovendien de eerste wijding aan de pauselijke rechten op een Kerkelijken Staat, met Rome tot hoofdplaats. Charlemagne of Karel de Groote en zijn broeder Karloman waren de opvolgers van Pepijn op den frankischen troon, en hiermede zijn wij weêr teruggekeerd tot het punt, waarvan wij bij den aanvang dezer schets zijn uitgegaan.
(Wordt vervolgd)