De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHet spoorwegoproer in Amerika.Er was een tijd, toen de reiziger blij was zoo hij in eene schokkende, dompige diligence, wier spoed niet zelden in volkomen tegenspraak was met haar veelbelovenden franschen naam, zijne reis kon vervolgen, of in de nog trager trekschuit het eindpunt van zijn tocht bereiken. Die tijd is lang voorbij; de trekschuit heeft uitgediend en de diligence wordt nog slechts ils een noodhulp beschouwd, waarvan men, faute le mieux, alleen met een diepen zucht en een angstig gevoel gebruik maakt. Stoombooten en spoorwegen zijn in de plaats dier beide verouderde vervoermiddelen gekomen, en te wateren te land voert de stoom ons, snel als de vlucht van een vogel, in een ommezien door het gansch land en binnen weinige weken den aardbol rondGa naar voetnoot(1). Wij, Vlamingen, profiteeren natuurlijk zooveel mogelijk van de voordeelen die de stoom als vervoermiddel geeft, maar toonen er ons over het algemeen weinig dankbaar en allesbehalve voldaan over. Onze treinen mogen snel gaan, zij gaan bij lange na niet snel genoeg. Het reizen per spoor moge een groot gemak opleveren, het kon toch nog veel gemakkelijker gemaakt worden. Bijna ieder spoorwegreiziger is een soort pruttelaar, ontevreden over de slechte regeling der treinen, de ondoelmatige aansluiting, over den slekkengang waarmeê ze voortgaan, over het voortdurend te laat komen - drie, vier, vijf minuten soms!!! - over de harde kussens der waggons, de groote hitte in den zomer, de scherpe koude in den winter, ja, waarover al niet! Wij willen niet onderzoeken in hoeverre het reizend publiek recht heeft zich ontevreden te toonen over de spoorwegbeambten en spoorwegdirectiën, wij willen er liever op wijzen hoe het in het verre Westen, in Amerika, het moederland der spoorwegen, ook niet alles couleur de rose is, en hoe daar zaken voorvallen, waarvan men in deze landen geen begrip heeft en die daar vooreerst - en de Hemel geve altijd - wel tot de onmogelijkheden zullen behooren. Wij hebben hier voornamelijk op het oog de laatste werkstaking der spoorwegbeambten, of liever het laatste spoorwegoproer in de Vereenigde Staten. De tooneelen van oproer en bloedstorting gedurende de maand juli bewijzen opnieuw, dat in Amerika alles in het groot geschiedt, tot zelfs de werkstakingen toe. Eenige nadere bijzonderheden omtrent de betreurenswaardige gebeurtenissen, die de Vereenigde-Staten gedurende bijna veertien dagen in beroering brachten en het land in volslagen regeeringloosheid dreigden te dompelen, zullen hier niet misplaatst zijn. Hoewel reeds weken te voren de ontevredenheid onder de beambten der amerikaansche spoorwegen groot was, daar men hun loon ten gevolge van de in Amerika heerschende handelscrisis met tien percent verminderd had, was het tot dan toe niet tot een onmiddellijke uitbersting gekomen. De beambten hoefden overigens zooveel haast niet te maken. De loonsvermindering trof alleen hen, die meer dan 5 franks daags verdienden; zij konden dus hun tijd afwachten en, daartoe door de internationale aangezet, na rijpe overweging hun plan beramen en de samenzwering over het ganscheland hare vertakkingen doen uitbreiden. Toen den 16 juli jl. de werkstaking op de linië van Baltimore naar Ohio een aanvang nam, verspreidde zij zich als een loopend vuur van het oosten naar het westen. Te Martinsburg in westelijk Virginië hadden de eerste daden van geweld plaats, waar een duizendtal werklieden een handvol soldaten verjoegen, die zich in de stad bevonden. Van daar sloeg het oproer op de andere liniën over. Van New-York tot Saint-Louis en Chicago in Indiania en Illinois, van het uiterste noorden tot Nieuw-Orleans had de uitbersting bijna terzelfdertijd plaats. Ontzettend zijn de tooneelen van bloedstorting, vernieling en brandstichting, die in menige stad, aan menige centraal-statie plaats hadden. Pittsburg, Baltimore, Chicago, Hornellsville, San-Francisco, Saint-Louis en tallooze andere gewichtige steden zagen den strijd tusschen de oproermakers van den eenen en de troepen der Unie en de milicie der steden van den anderen kant met felle woede ontbranden, terwijl de vlammen der vernielde treinen, spoorwegstaties en koopmansgoederen bewezen, dat de oproerlingen steeds meer en meer veld wonnen, tot de opstand eindelijk in het bloed der dolzinnige werkstakers gesmoord werd. Het doel der spoorwegbeambten, bij wie zich spoedig vele mijnwerkers en diefachtige plunderaars uit de laagste klas des volks voegden, was door alle mogelijke middelen het goederenvervoer op de liniën der Unie te beletten, teneinde de maatschappij to dwingen hunne eischen in te willigen. Daartoe hielden zij alle treinen aan of deden ze ontsporen, om daarna de eigendommen der maatschappijen te verbranden en te vernielen. Hierdoor stond gedurende de laatste helft van de maand juli het spoorwegverkeer en ook de handel geheel stil, terwijl bovendien voor eene waarde van ongeveer 150 millioen dollars vernield is. Het is onmogelijk ook maar een beknopt overzicht te geven van de afgrijselijke tooneelen van verwoesting en strijd, die Amerika gedurende de rampzalige dagen van den 16 tot den 28 juli aanschouwde; wij vergenoegen ons met eenige nadere bijzonderheden me te deelen omtrent het oproer in de stad Pittsburg, het centrum van den opstand, waar de oproerigen gedurende eenige dagen onbeperkt heer en meester waren. Nadat de spoorwegbeambten aan de naburige staties den arbeid gestaakt hadden en tegen de openbare macht in verzet waren gekomen, brak den 20 juli ook te Pittsburg de opstand uit. Toen de onderhandelingen tusschen de werkstakers en de diroctiën dor spoorwegliniën tot niets leidden, bezetten de eerston in den nacht van den 21 de statie, 's Namiddags en des avonds werd achtereenvolgend de infanterie van het graafschap Alleghmy door twee batterijen artillerie, twee detachementen cavalerie en twee brigades van de eerste divisie infanterie uit Philadelphia versterkt. Van beide zijden maakte men zich tot den strijd gereed. De troepen der Unie bezetten een gedeelte van den spoorweg en eenige straten, terwijl de werkstakers door mijnwerkers en arbeiders zonder werk belangrijk versterkt werden. In den namiddag van den 21 begonnen de troepen den aanval. De kanonnen en mitrailleuses brandden op de oproerlingen los, die op hunne beurt de militairen met steenen begroetten. Nadat een twintigtal werklieden gedood en een honderdtal gekwetst waren, trokken de werkstakers af, om in een ander gedeelte der stad eenige wapenmagazijnen te plunderen en ze daarna in brand te steken. De oproerlingen ontvingen intusschen voortdurend versterking, zoodat de troepen zich grootendeels in een overgroote koopwarenloods terugtrokken, waar zij weldra door de nu met geweren en pistolen gewapende oproerlingen werden aangevallen. De sheriff Eife werd gedood en generaal Pearson gevaarlijk gewond. Enkele soldaten, die poogden te ontsnappen, werden door geweerschoten afgemaakt. Het was middernacht. Alle klokken der stad riepen de bevolking ten strijde op; in en buiten Pittsburg stegen hooge vuurkolommen ten hemel en de brandstichters dreigden de gansche stad in vlammen te doen opgaan. Verscheidene reusachtige gebouwen, een 300tal waggons en 70 locomotieven waren reeds de prooi der vlammen geworden. Onder zulke noodlottige voorteekens brak de morgen van den 22 aan. De muiters hadden eenige kanonnen op de hooger gemelde loods gericht, en tusschen belegeraars en belegerden ontbrandde een hevig gevecht. Onderwijl duurden de tooneelen van brandstichting voort. Al het rollend materieel der spoorweg-maatschappij stond in vlammen en een brandende waggon, met petrool geladen, wordt tegen de loods aangeschoven, om aldus de soldaten te dwingen hunne schuilplaats te verlaten. Deze doen een uitval, maar worden teruggedreven. De loods geraakt echter in brand en de soldaten doen eene laatste wanhopende poging om aan den vreeslijken vuurdood te ontkomen. Met hunne artillerie aan het hoofd, en de bajonet op het geweer, rukken zij in gesloten colonnen op en slagen er wezenlijk in het arsenaal te bereiken, waar een hevig gevecht ontstaat, 'twelk het verder terugtrekken der troepen ten gevolge heeft. De oproermakers, ten getalle van 10.000, zijn thans geheel en al meester van de stad. Moord en brandstichting woeden alom. 2000 beladen waggons en 125 locomotieven gaan in vlammen op; er heerscht volkomen regeeringloosheid, en aanvoer van vorsche troepen is onmogelijk. Eene laatste poging wordt echter beproefd om Pittsburg van een totalen ondergang te redden. De burgerwacht wordt gevormd, de herzamelde troepen trekken nogmaals voorwaarts, en door een 70tal gewapende policie-agenten ondersteund, waagt men opnieuw den strijd tegen de opstandelingen. Kanonnen en mitrailleuses werpen hunne kogels onder de dichte volksdrommen; honderden vallen, de infanterie rukt met de bajonet op hen aan, de cavalerie chargeert met den blanken sabel in de dicht saâmgepakte menigte. Deze wankelt, wijkt en ontbindt zich; in wilde vlucht zoeken de opstandelingen nu rechts en links schuilhoeken op. De verliezen zijn vreeslijk, maar de stad is gered. De troepen bezetten de gewichtigste punten en er kon thans overgegaan worden tot de gevangenneming van de voornaamste schuldigen, voor zoover ze niet in de straten den dood hadden gevonden. De kracht van het oproer was natuurlijk voorgoed gebroken, maar maanden lang zal Pittsburg nog gebukt gaan onder den last van tie ontzaglijke verwoestingen, in de bange dagen door de oproermakers aangericht. De geschiedenis van Pittsburg is die van menige andere stad in de Vereenigde-Staten, al nam het oproer niet overal zulke overgroote afmetingen aan en kostte het niet overal zooveel bloed en schatten. Wel hebben thans de bloedige tooneelen opgehouden, maar de onrust en ontevredenheid duren voort; de internationale laat hare prooi niet los en de socialistische beweging laat in de talrijke meeting van zich hooren, waar de. werklieden hunne eischen doen kennen in voorstellen en adressen aan het Congres. |
|