Nathalie.
Eene novelle door Mathilde.
(Vervolg.)
Onderweg begon hij na te denken. Het was zoo ongerijmd niet, om te doen wat ieder van hem verwachtte. Zijn moeder zou, zoodra ze Louise beter kende, hare toestemming niet weigeren; Margareta alleen kon zich niet met het plan verzoenen, en wat deerde hem dit? In zijne gedachten vergeleek hij al de vriendinnen zijner zusters met Louise, die trouwe, liefdevolle dochter, de teedere zuster, met al hare talenten, haar zachte vriendelijkheid.
O, als zij ook aan hem iets schonk van de groote liefde, welke haar hart vervullen kon, wat kon hij dan meer op aarde wenschen?
Hij kwam dan in de kamer, waar de graaf zat. Beide dochters waren er niet.
De zieke ontwaakte uit zijne sluimering, toen Paul binnenkwam.
‘O Goddank! dat ge komt,’ sprak hij hartelijk; ‘Louise is naar de stad en Vera in den tuin, we kunnen dus nu vrij en vertrouwelijk spreken. Ga hier dicht bij mij zitten, doch geef me eerst iets van mijn drankje, dat zal mij wakker houden.’
Paul gehoorzaamde.
‘O, ik voel het al te wel,’ vervolgde Florinsky; ‘mijn einde nadert, 't Is dichter bij dan iemand het vermoedt, en ik heb nog zooveel te regelen. Laat me eerst gerust zijn ten opzichte van het aardsche, en dan ga ik mij alleen met God bezighouden. Ik heb Michel reeds gezegd, dat ik morgen den biechtvader mijner dochters wensch te spreken, maar eerst moet ik hare zaken in orde brengen.’
Hij haalde een portefeuille uit zijn borstzak.
‘Dat is alles wat ik bezit,’ zeide hij glimlachend, ‘alles,’ en hij gaf Paul eenige effecten over. ‘Deze papieren zijn onze familiestukken, ik zal ze u toevertrouwen. Maar laat mij u eerst iets vragen; alleen uwe groote goedheid geeft me den moed daartoe.’
‘Spreek, mijnheer, ik zal alles met genoegen doen voor u en uwe dochters!’
‘Wilt ge Vera's voogd worden?’
‘Van harte gaarne.’
‘O, ik vertrouw haar zoo gerust aan u toe. Ge begrijpt, dat Louise steeds haar tweede moeder blijft, dat zij de zorg en lasten van hare opvoeding wel zal dragen en dat dus uwe betrekking slechts voor de wet geldt.’
‘Mijnheer!’ en Pauls stem beefde, ‘laat me ronduit met u spreken; misschien raadt ge mijne gedachten reeds. Sedert langen tijd vereer ik uwe oudste dochter hoog, ik heb haar innig lief gekregen en als zwager zou ik beter dan ooit in staat zijn voor uwe jongste te zorgen.’
Hij zweeg en ontstelde over de verandering, die op het afgematte gelaat te lezen stond.
Een smartelijke uitdrukking lag in de halfverdoofde oogen en een zware zucht ontsnapte zijne borst.
‘O, Paul, ik vreesde er voor, dat dit voornamelijk de reden was van uwe vriendschap, uwe bezorgdheid. Mijn vriend, geef mij uw hand! Ach, waarom moet ik u verdriet doen juist nu ik zulk een dienst van u vraag? Louise kan uwe vrouw niet worden!’
‘Omdat ik niet tot een adellijk geslacht behoor?’
‘Neen, neen, niet daarom! God is mijn getuige, dat ik niemand, al ware hij ook prins, liever de toekomst mijner kinderen zou toevertrouwen dan aan u, maar, o Paul, niet waar, ge zult niet zelfzuchtig zijn, als ik u nogmaals verzeker: Nimmer kan Louise de uwe worden! Ge zult toch wel willen voortgaan mijn weezen te beschermen? Wie kan ik ze anders toevertrouwen in dit vreemde land?’
‘Ik zal ze niet verlaten, maar vóór ik u verder iets beloof, heb ik het recht te weten, wat mij van Louise scheidt.’
‘Ik mag het u niet zeggen, ik heb beloofd, aan niemand haar geheim te verraden, maar de reden is gewichtig, geloof mij op mijn woord. Hebt ge haar reeds hierover gesproken?’
‘Nog niet!’
‘Welnu, laat het dan zóó blijven! Arm kind!
Zij is nog zoo jong en haar lot is reeds zoo zwaar!’
‘Laat ons voortgaan, graaf! en vergeet wat ik u gezegd heb; 't is een schoone droom ge weest en anders niets.’
De graaf legde zijne zaken bloot. Ach, het beteekende niet veel! Paul voelde zijn hart inkrimpen bij de gedachte, hoe dit weinige ontoereikend zou zijn de achterstallige schulden te betalen en de zusters in staat te stellen zoo eenvoudig mogelijk te leven.
Toen het onderhoud geëindigd was, stond Paul op en beloofde voor alles zorg te zullen dragen.
De grijsaard hield zijn hand vast.
‘Paul,’ sprak hij, ‘'t blijft dus zóó. Vera is aan uwe zorg toevertrouwd, en denk niet meer aan Louise. O, als ge alles wist, hoeveel meer zoudt ge dat edele kind vereeren als een heilige! Maar God zal u beloonen voor hetgene gij den armen Pool en zijne kinderen gedaan hebt en nog wilt doen. Ach, mocht ik het, zooals gij 't verlangt!’
Diep bewogen greep Paul de hand van den zieke, drukte die. aan zijne lippen en verliet snel het vertrek.