dwaling, niet slechts als de opvolger van Petrus, maar ook als het hoofd der Kerk. De geestelijke macht van de Pausen der catacomben had dezelfde machtsbevoegdheid en ook denzelfden wijd reikenden invloed als die van de Pausen van het latere Rome. De Kerkelijke Staat is van lateren oorsprong, maar zijne rechtsbrieven zijn er niet minder echt om.
Reeds onder de latere keizers, het tijdperk van Julianus uitgezonderd, wedieverden de macht en de invloed des Pausen te Rome met die van den keizer om den voorrang. Oneindig veel verplichtingen had reeds het Rome van het westersche keizerrijk aan de Pausen. Wanneer de keizerlijke legers verslagen waren, en het keizerlijk purper slechts schande en lafheid bedekte, waren het de Pausen, die tegen de barbaren van het noorden durfden optreden en zelfs de Attila's op een afstand wisten te houden. De geslachten van veroveraars en overweldigers wisselden elkander af; Odoacer moest wijken voor Theoderik of Diederik met zijne West-Gothen; ketterijen, als altijd door vorstengunst en eerzucht gesteund, verscheurden den band der eenheid en wisten zich zelfs rijken te stichten; de Pausen van Rome bleven er niet te minder hun goddelijk gezag om handhaven, en even onverbiddelijk als nu nog, spraken zij het doemvonnis over scheuring en dwaling uit.
De opkomst van den Pauselijken Staat kan men gerust stellen na den val van het Oost-Gothische rijk. Toen Narses, de veldheer van Justinianus en als zoodanig opvolger van Belisarius, de laatste hand gelegd had aan de vernietiging der oost-gothische legers en vestingen, kwam Rome als vanzelf aan de Pausen te vervallen. De Byzantijnsche keizer scheen genoeg te hebben aan de eer, het oost-gothische rijk vernietigd te hebben. Tejas was de laatste beheerscher van Italië; na zijn dood trad er een tijdperk in, waarin Italië geheel en al aan zich zelve was overgelaten. Te Konstantinopel liet men de italiaancche veroveringen zooals zij waren; men trok de legers terug, die men voor andere doeleinden noodig had, en het bewijst voor de vastheid der italiaansche instellingen, die aan zoovele overstroomingen hadden weten weêrstand te bieden, dat de regeerihgloosheid zich niet van het schiereiland meester maakte. Veel is Italië ten dien aanzien ook aan de Pausen verschuldigd.
De verlatenheid, waarin de Pausen den Kerkelijken Staat vonden, zou reeds rechtsgrond genoeg zijn om de rechtmatigheid van hun bezit te bewijzen, wanneer dit later nog niet door een hoogeren titel en een nog grooter gezag gewettigd en gewaarborgd was.
Onder het bewind der Pausen keerden de welvaart, de orde en zekerheid in Italië terug; zijne velden, waar in den laatsten tijd de verwoesting zoo dikwijls was langs gegaan, bloeiden weêr; zijne wallen, die in de laatste eeuwen zoo dikwijls onder den mokerslag der barbaren of de stormtuigen van meer beschaafde woestelingen bezweken waren, werden opnieuw opgebouwd of, om al de inwoners te kunnen bergen, verder uitgezet.
Maar wie op de toekomst bouwde, vergiste zich ook hier. Het noorden had nog geen volken genoeg over Italië uitgeworpen; de Longobarden kwamen verwoestend opzetten, alles voor zich uitdrijvend of wegdringend, totdat zij de weelderige vlakten naderden, die nog naar hun naam genoemd worden. Hier zetten zij zich tijdelijk neêr om later hunne veroveringen verder voort te zetten.
De te hulp gesnelde Grieken werden geslagen, en al wist Pavia de Longobarden ook drie jaren voor zijne muren te houden, belette dit echter tiiet dat het geheele noorden in hunne haiiden viel. De Longobarden namen wel is waar het Kristendom aan, het voorbeeld volgend van hun aanvoerder Alboïn die zich liet doopen, maar evenmin als in den aanvang het meerendeel der Franken, konden zij behagen scheppen in een Kristelijk leven of legden hunne vorsten hunne eer- of veroveringszucht af. Daar het hun te doen was om het bezit van geheel Italië, kwamen zij al spoedig met den romeinschen of Pauselijken Staat in botsing.
(Wordt vervolyd.)