Karel de Groote en zijn tijd.
II.
Er waren eeuwen noodig voordat de germaansche volksstammen geheel en al het Walhalla hunner vaderen konden vergeten, en het Kristendom was onder hen reeds tot een gemeengoed geworden, toen zij zich den Kristus nog niet anders konden voorstellen dan als een heirvoerder, die met zijne jongeren, de apostelen, als zoovele wapengezellen door het land rondtrok, zooals ons dit nog blij kt uit de overgebleven stukken van een middeleeuwsch gedicht, de Heliand geheeten, waarin het leven van Kristus naar germaansche opvatting beschreven wordt.
Clovis was een man, die romeinsche sluwheid, romeinschen politieken zin met germaansche dapperheid en germaansche wreedheid in één persoon vereenigde. Een eerzucht bezittende, die, hoe grenzeloos ook, nooit in onbezonnenheid ontaardde en altijd den weg van het koel overleg volgde, zou hij het romeinsche purper bemachtigd hebben, wanneer hij vroeger geleefd hadde.
Reeds vroeg schijnt hem zijn levensdoel helder voor oogen gestaan te hebben. Alle frankische stammen onder één hoofd vereeni-gen, de grenzen van het rijk zoover mogelijk uitbreiden, met deze eerzucht in het hart aanvaardde hij het bewind over de salische Franken. Zijne eerste regeeringsdaad was de overweldiging van het laatste romeinsche grondgebied in Gallië, het rijk van Syagrius, dat Soissons tot hoofdplaats had. Zijn huwelijk met Clothilde, eene bourgondische prinses, wier ouders en broeders gevallen waren als de slachtoffers van de heerschzucht haars ooms, den regeerenden vorst van Bourgondië, werd de eerste aanleiding tot zijne bekeering. Deze bekeering zelve draagt een geheel eigenaardig karakter en vindt slechts haren tegenhanger in die van onzen Radboud. De Allemannen waren in het gebied van Sigebert gevallen, den koning der ripuarische Franken, die de hulp inriep van Clovis. Op de hoogte van Zulpich of Tolbiac werden de frankische en allemannische legers handgemeen. Den ganschen dag hadden de Franken gestreden, maar het krijgsgeluk scheen hen ditmaal niet te willen begunstigen. De Allemannen hielden stand en wonnen terrein, ja er bestond gevaar, dat de frankische slagorde zou worden doorgebroken. Toen deed Clovis, op aansporen van zijn vertrouwden Aurelianus, een eed dat, indien de God der Kristenen hem de overwinning schonk, hij het Kristendom zou omhelzen. De vijand werd geslagen en Clovis hield woord. Op één dag werden hij en drie duizend zijner krijgslieden, de vrouwen en kinderen niet meêgerekend, door den H. Remigius gedoopt. ‘Buk Sikamber,’ sprak de bisschop, terwijl hij het water over het hoofd van Clovis uitgoot, ‘aanbid wat gij tot nu toe verbrand hebt en verbrand wat gij tot nu toe aangebeden hebt.’
Het strekt Clovis niet tot eer, dat het Kristendom van weinig of geen invloed is geweest op zijne verdere daden en bedrijven. Eerzucht was en bleef de spil van zijn leven en de middelen, welke hij tot het bereiken van zijne doeleinden gebruikte, waren door het ontvangen Doopsel volstrekt niet kristelijk geworden. Eerst had hij de schuld te vereffenen van zijne vrouw met Gondebaud, den vorst der Bourgondiërs. Na dezen schatplichtig gemaakt te hebben, kwamen de West- of Visigothen van Aquitanië aan de beurt. Hun koning Alaric II werd overwonnen en hun land tot Toulouse veroverd, waar hij echter door de bedreigingen van den koning der Oost-Gothen, den Diederik van Bern van onze middeleeuwsche sagen, tot staan gebracht werd. Bloediger, verschrikkelijker was de wijze, waarop hij de eenheid van alle frankische volksstammen voltooide. Noch voor meineed noch voor sluipmoord schrikte hij terug, om het geliefkoosde plan van zijn leven te verwezenlijken, maar hiervoor oogstte hij dan ook de twijfelachtige eer in, het rijk der Franken tot het machtigste rijk van Europa gemaakt te hebben.
De merovingische stam scheen met Clovis uitgeput te zijn. Zijne nakomelingen erfden niets van hem dan zijne wreedheid. Ieder oogenbiik ontmoeten wij dergelijke spelingen in de natuur en het is maar zelden, dat groote mannen zich in de kracht huns geestes voortplanten. Karel de Groote trof het niet beter; in hem bereikte het carolingische geslacht zijn glanspunt, om in zijne zwakke, geestelooze, ontzenuwde nakomelingen op eene smadelijke manier onder te gaan.
Na den dood van Clovis brak voor het frankische rijk een tijd aan van volslagen regeeringloosheid. Als wilde hij het door hem opgetrokken gebouw zelf vernietigen, verdeelde hij nog voor zijn dood het groote rijk onder zijne vier zonen. Het kan ons doel niet zijn, het merovingische geslacht in al zijne onmenschelijkheden en gruwelen te volgen. De geschiedenis der laatste Merovingers is eene even stichtelijke lectuur als die van sommige keizers van Rome. Met bloed en nog eens bloed is dit tafreel geschilderd.
Dat de broeders elkapder spoedig naar de keel zouden vliegen en dat de stem des bloeds weldra zou overschreeuwd worden door de stem der heerschzucht, had Clovis zelf kunnen voorzien, wanneer hij niet door vaderliefde verblind ware geweest. Het is eene aaneenschakeling van burgeroorlogen, vergezeld van al de gruwelen, welke dergelijke broederslachtingen plegen te vergezellen, en de Franken konden de hun aangeboren krijgshaftige natuur nu in eigen midden volop voldoen. Wij hebben hier slechts de namen van twee vrouwen, Brunehilde en Fredegonde uit te spreken, om de ontzetting ten top te voeren. Alleen een Tacitus is in staat een dergelijken tijd naar waarde te schilderen. De vier deelen, waarin Clovis het rijk gesplitst had, werden spoedig èn door den dolk des sluipmoordenaars èn langs den weg der verovering tot twee herleid: Neustrië en Austrasië. Tweemaal kwam het rijk nog onder één hoofd, onder Clotarius I (558-561) en onder Clotarius II (613-628).
Clotarius verbrak die eenheid opnieuw door Austrasië aan zijn zoon Dagobert weg te schenken, en onder Dagobert komen wij aan den oorsprong van het carolingische geslacht, in zoover dit voor de geschiedenis van beteekenis werd. Naast koning Dagobert toch trad Pepijn van Landen, als hofmeier van het austrasische rijk op.
Wij moeten onze lezers echter eerst in het geheim inwijden wat een hofmeier in het frankische rijk was.
De afstammelingen van Clovis waren gewoon zich met geheel andere dingen bezig te houden dan met de regeering. In hunne paleizen opgesloten als de perzische koningen, leefden zij niet voor hun volk, maar voor hun talrijke vrouwen, die zich dikwijls als echte sultanes gedroegen, en zooals ons blijkt uit de geschiedenis van Brunehilde en Fredegonde, niet slechts hare vorstelijke echtgenooten onder den pantoffel hielden, maar ook de teugels der regeering in handen hadden, en het land de wetten stelden. Om meer vrijen tijd te hebben voor hunne vermaken en bloedstortingen, hielden er de frankische vorsten een soort kroonraden op na, hofmeiers geheeten, die niet alleen hunne persoonlijke bezittingen en alles wat het hof aanbetrof bestuurden, maar ook als middelaars dienden tusschen hen en het volk. Zulk een hofmeier werd gewoonlijk gekozen uit de aanzienlijksten des rijks, hetgeen voor de vorsten het niet geringe bezwaar had, dat zulk een hofmeier dikwijls over een grooten aanhang onder zijne gelijken en het volk beschikte en bij het schenden van volksrechten of het misnoegen der grooten, zijn gezag dikwerf straffeloos tegen de vorsten zelven kon gebruiken. Hierin vooral is de reden te zoeken van de opkomst en verheffing der hofmeiers, en als gevolg van dien ook van het carolingische geslacht. Hoe dieper de vorsten uit het merovingische geslacht zonken, hoe meer de macht en de invloed der hofmeiers steeg; en spoedig waren het niet meer de vorsten die regeerden, maar hunne hofmeiers. De vorst mocht vooreerst de koninklijke insigniën blijven dragen, de hofmeier voerde het zwaard. Pepijn Heristal voerde als hofmeier oorlog met de Neustriërs en Bourgondiërs en sloeg hen bij Testri. Zijn tegenstander was niet de koning van Neustrië, maar wel diens hofmeier. Pepijn Heristal gaf reeds het voorbeeld hoe men als hofmeier geheel en al zonder den vorst kon regeeren.
Zijn zoon Karei Martel, Karei met den ijzeren hamer, zou hierin nog verder gaan. Gedurende het geheele leven van dezen hofmeier is er geen sprake van den merovingischen vorst. Hij verovert Aquitanië, verslaat de spaansche mahomedanen of dringt in het land der Saksers en Friezen, hecht nieuwe landen aan het rijk, zonder dat wij ergens eene koninklijke schaduw zien opstijgen, zonder dat ergens de naam van den merovingischen koning genoemd wordt. Ondertusschen bestonden deze Merovingers toch nog altijd.
(Wordt vervolgd.)