Het oude huis. Door B. van Meurs.
Kleinzoon.
Ik weet het, beste grootpa,
'k Sta goed bij u te boek -
En doe dus vóór mijn trouwdag
Ons huis is zeer bouwvallig,
Geen muur is zonder scheur,
De vloeren zijn versleten,
Het tocht door raam en deur.
De kamers zijn zoo somber,
't Behangsel hangt met plooien
De zoldring met een bocht.
De gevel heeft een houding
't Is u onwaardig, grootpa,
Geloof mij! 't Is een nest!
Een flink nieuw huis staat ginder
Voor weinig geld te koop:
't Heeft ruime frissche kamers
Wat dunkt u - als we 't kochten....
Mijn bruid ook - 'k zal 't maar zeggen
Heeft in dat huis veel zin.
| |
Grootpa.
Uw voorstel, goede jongen,
En 't huis, waarin wij wonen,
Is, dunkt mij, nog geen ‘nest’!
Het is het huis mijns vaders -
Dat zegt wat voor een zoon!
Men kan wel mooier bouwen,
Men bouwt geen hechter woôn.
't Is oud, maar niet bouwvallig
't Is voor geen stormen bang,
't Doorstond ze zonder kraken
Een ander huis betrekken.......
Neen, spreek mij daar niet van
Mij heugt, dat ik hier kind was
Hier is 't mij, of ik moeder
Nog bij mijn bedsteê zie,
Of 'k vlieg op vaders armen
Hier zag 'k mijn ouders weenen
Hier kwam na heel veel zuchten
Hier leidde ik juichend binnen
Uw grootmoê als mijn bruid.
Ik sleet met haar een echtheil
Dat 'k nimmermeer vergeet;
Wij leefden en wij liefden
Wij dankten voor de vreugde
Hier heeft ons God doen smaken
't Genot van 't ouderhart,
Toen 'teerste kind - uw vader -
Wij dobberden nog zesmaal
Hier tusschen vrees en hoop:
Hief ik verheugd ten doop.
Wij brachten ze met zorgen
Hij was een flinke jongen,
En werd een deeglijk man.
Wat zag hij u, een kind nog,
Op 't sterfbed teeder ân!....
Ach, beurtlings met het leven
Kwam ook de dood in huis,
En 'k droeg mijn kindren, allen,
Naar 't kerkhof - onder 't kruis.
Toen zag 'k uw grootmoê kwijnen,
In niets meer had zij lust,
Hier zeî ze zacht: ‘tot weerziens!’
Hard was die slag, die laatste........
‘Tot weerziens!’ Ja, daar boven
Zie ik haar spoedig weer.
Zoo zijn hier al mijn dierbren
Niets blijft op aard mij over
Dan dit mijn huis en gij.
Vindt gij dit huis bouwvallig
En tochtig, vochtig, naar -
Welnu, koop dan het nieuwe
Leid in die nieuwe woning
Maar ik - ik blijf alleenig
Totdat ik bij mijn dierbren
Ga wonen - onder 't kruis!
|
|