Geillustreerd nieuws.
De oorlog in het oosten.
Iedere oorlog is onheilvol, zoowel in, zijn verloop als in zijne gevolgen. Het heeft den schijn alsof de soldaat slechts bestemd is om tot ‘kanonspijs’ te dienen, om een woord van Napoleon te gebruiken. Moge bij de tegenwoordige inrichting der legers en bij de geperfectioneerde moderne vuurwapenen, juister moordwerktuigen in het groot, de krijg minder langdurig zijn dan in vroeger eeuwen, hij is er ook te bloediger om, en in een enkelen veldslag vallen nu dikwijls meer slachtoffers, dan vroeger in een veldtocht van een geheel jaar. Ook de gevolgen van den oorlog drukken tegenwoordig meer zoowel op de oorlogvoerende rijken als op de zich noemende onzijdige mogendheden. Het vermeerderd handelsverkeer en de groote werken van kunst en nijverheid zijn hiervan de oorzaken, en wat door ontzaglijke kosten en met groote inspanning in een langen tijd van vrede tot stand gekomen was - spoorwegen, bruggen, havenwerken, enz. - wordt dikwijls in één veldtocht geheel vernield.
Europa schikt zich echter in dit noodzakelijk kwaad, juist omdat het weet dat het een noodzakelijk kwaad is, en de beschaafde wereld moge met een zucht tooneelen van bloedstorting en vernieling aanschouwen, bij een oorlog onvermijdelijk, zij neemt er vrede meê, en daar zij onmachtig is de oorzaken der kwaal weg te nemen, poogt zij die ten minste in hare gevolgen zooveel mogelijk te verzachten. De oorlog moge even bloedig zijn gebleven als in vroeger tijden, toch heeft hij over het algemeen een meer menschelijk, een minder wreedaardig karakter aangenomen. De oorlog heeft zijne beperkingen en wetten; hij is aan zekere regels gebonden en het Roode Kruis is daar, om de slagen, die het onmachtig was af te weren, zooveel mogelijk te verzachten.
Is de soldaat in de gelederen door het vuur der vreesselijke batterijen of de bajonet van den vijand aan duizend dooden blootgesteld - de weerlooze bewoner, de gevangen vijand, de gewonde krijgsman heeft het recht gespaard te worden in zijn leven en zijne bezittingen, recht zelfs op de bescherming van den overwinnaar. Het is dus niet omdat de beide rijken, die thans in het Oosten tegen elkander oorlog voeren, zulke groote legers en de twee legers zoo'n vreesselijke vernielingswerktuigen bezitten, waardoor duizenden bij duizenden soldaten op het slagveld eene ontijdige dood vinden, dat Europa eene siddering door de leden voelt loopen; - maar wat de wereld beroert en uit ieders hart een kreet van afgrijzen doet opstijgen, is, dat in het Oosten alle regels en wetten van den oorlog met voeten getrapt worden, dat de oorlog op zulk eene onmenschelijke wijze gevoerd wordt, alsof barbaarsche volksstammen uit het hart van Azië of Afrika met elkander een vernielingsoorlog voeren.
De Turken beschouwen de ongelukkige Bulgaren niet alleen als de geheime bondgenooten van de gehate Russen, maar tevens als de middellijke oorzaak van het gevaar, dat het rijk en den islam door den inval van den vijand bedreigt; vandaar dat zij, evenals voor anderhalf jaar bij de bestrijding van den opstand, de Kristenen allerlei kwellingen doen ondergaan, hunne ongeregelde troepen menig bulgaarsch dorp uitmoorden en de Kristenen bij honderdtallen onder hunne slagen doen vallen. Die feiten zijn zeer betreurenswaardig, maar in zekeren zin verklaarbaar: de Turken zijn geen europeesch volk en behooren er ook niet thuis; hun eeredienst is geen godsdienst van liefde en vergevingsgezindheid, niet zij hebben den oorlog gewild of begonnen, terwijl de gruwelen, door de Russen en Bulgaren op de muzelmansche bevolking gepleegd, hen tot nieuwe wraakoefeningen aandrijven.
Geheel anders is het echter met de Russen, die hunne vijanden in bloeddorst en verfijnde wreedheid nog overtreffen. Zij maken aanspraak op den naam eener beschaafde natie, zij noemen zich Kristenen en zeggen den sabel getrokken te hebben, om hot beleedigd rechtsgevoel te wreken, terwijl zij zich opwerpen als de bevrijders der verdrukten, als de beschermers der vervolgden. En op welke wijze kwijten zij zich van die taak? De verkoolde muren der verbrande dorpen, de honderden verslagen muzelmansche vrouwen, kinderen en grijsaards, de verminkte gevangenen, de gemartelde mannen kunnen het getuigen. Dit alles roept om wraak, en Europa moge bij den wraakkreet, die uit de vlakte van Bulgarië opstijgt, koel blijven, uit vrees voor het machtige czarenrijk; wee, zoo de geheele muzelmansche bevolking van Macedonië en Anatolië, van Thracië en Rumelië aan den band, waarin zij door de porte 't zij uit staatkunde of menschelijkheid gehouden wordt, weet te ontsnappen en den wraakkreet der verminkte en verslagen broeders met den moordkreet beantwoordt. Dan zal het schoone schiereiland een moordhol worden, dan moge God de rampzalige Kristenbevolking genadig zijn!
We lieten ons onwillekeurig door het gevoel meêsleepen en verdiepten ons in beschouwingen, waar wij feiten moesten geven. Overigens zijn de door de Russen en Bulgaren gepleegde wreedheden reeds genoeg beschreven; wij vergenoegen ons dus met enkele korte aanhalingen uit officieele verslagen.
In een rapport van den turkschen minister van buitenlandsche zaken van den 16 juli luidt het woordelijk:
......In de steden en dorpen, welke de Russen doortrekken, vergenoegen zij zich niet de muzelmansche bevolking van hare eigendommen te beróoven, maar doen zij mannen, vrouwen en kinderen de afschuwelijkste mishandeling ondergaan.
Al de bewoners van Tems bij Tirnova, die in eene moskee gevlucht waren, zijn levend verbrand. Op een konvooi, uit driehonderd wagens met vluchtelingen bestaande, heeft de vijand zijn kanons gericht en zijn vernielingswerk bekroond door alle mannen, vrouwen en kinderen, die in zijne handen vielen, te vermoorden.’
In het engelsche parlement heeft het ministerie een aantal documenten overgelegd, die de door de Russen gepleegde wreedheden volkomen bevestigen. Wij deelen er eenige fragmenten uit mede:
Layard (de engelsche gezant te Constanti-nopel) berichtte, dat den 14 juli ongeveer 200 mahomedanen, die op karren naar Yarna vluchtten, door russische ruiters werden ingehaald en dat allen op de gruwelijkste wijze vermoord werden.
In een brief, door een engelschen geneesheer te Suchum-Kaleh aan den vice-consul te Trebizonde gezonden, wordt gemeld, dat 1500 familiën, die uit vrees voor de wraak der Russen in de bosschen gevlucht waren, tot den laatsten man van honger en ellende omgekomen zijn.
‘Uit Kasanlik (zuidelijk van den Balkan) wordt gemeld, dat in den omtrek verscheidene welvarende dorpen geheel verwoest zijn en de vrouwen en kinderen op de afschuwelijkste wijze verminkt en gedood werden.’
Zoo handelt Rusland in provinciën, die het voorgeeft van 't juk der Turken te willen bevrijden.
In Turkije wisselen de opperbevelhebbers elkander even gemakkelijk af als de sultans en ministers. Ook de generalissime van het turksche leger in Europa - de Serdar-Ekrem, zooals men in het turksch zegt - op wien men bij den aanvang van den oorlog zoovele verwachtingen gebouwd had, Abdul-Kerim namelijk, is gevallen en door een jonger, krachtiger en in ieder geval gelukkiger generaal vervangen. Alvorens wij onze geschiedenis van den oorlog vervolgen en de gewichtige gebeurtenissen beschrijven, welke een dam hebben opgeworpen tegen de russische overwinningen in Europa, denken wij het noodig eenige bijzonderheden omtrent den nieuwen Serdar-Ekrem, Mehemed-Ali-pacha, meê te deelen.
Geen generaal heeft ooit de verwachtingen van het land meer beschaamd dan de nu in ballingschap gezonden Abdul-Kerim. Bij vroegere gelegenheden had hij voor een oud-Turk veel geestkracht aan den dag gelegd en daarenboven werd hij langen tijd, van uit het serail, bij het volk als een halve oorlogsgod voorgesteld, wat door de Turken natuurlijk te goeder trouw aangenomen werd. Maar toen het er op aankwam van de hoog opgevijzelde oorlogsdeugden te doen blijken, viel Abdul-Kerim bitter tegen. Toen de Russen Rumenië binnentrokken, bleef hij met zijn leger rustig aan den Donau liggen; toen de overtocht der gewichtige grensrivier beproefd werd, trok hij zich zeer voorkomend: achter den vesting-vierhoek terug en liet den vijand den weg open. Het doortrekken van Bulgarië was voor de Russen eene militaire wandeling, dank zij de werkeloosheid van den turkschen generalissime, en het bezetten van de Balkan-passen door de Russen maakte hij hun eveneens zoo gemakkelijk mogelijk. Abdul-Kerim zag dit alles met echt turksch flegma aan, bleef in zijn tent, hield zijne maaltijden, rookte met gekruiste beenen zijne pijp en - liet den vijand begaan. Dit schoone leventje duurde zoolang, tot hij den 17 juli uit Constantinopel bevel ontving zijn leger te verlaten en zich naar de hoofdstad in te schepen, aan welk bevel hij zonder tegenstreven voldeed. Vier dagen later was zijn plaatsvervanger te Schumla aangekomen en had Mehemed-Ali-pacha het opperbevel over de gezamenlijke turksche strijdkrachten in Europa overgenomen.
Mehemed-Ali is een man in de kracht zijns levens: hij telt 48 jaren. Als zoo vele andere generaals in turkschen dienst is hij geen Turk van geboorte. Zijn eigenlijke naam is Karel Détroit; hij zag in de duitsche stad Maagdenburg het eerste levenslicht. Zoon van een armen muzikant, nam hij op vijftienjarigen leeftijd te Hamburg als kajuitsjongen dienst op een duitschen koopvaarder, maar ondervond er zulk een ruwe en slechte behandeling van den kapitein en de bemanning, dat hij het besluit nam bij de eerste gelegenheid de beste te ontvluchten, 'tgeen hem in 1847, toen het vaartuig in den Bosphorus voor anker lag, gelukte. Na eenig omzwerven in Europeesch-Turkije, vond hij in den toenmaligen minister van buitenlandsche zaken Ali-pacha een beschermer, en toen hij tot den turkschen godsdienst overging werd hij als kweekeling in de militaire school te Constantinopel opgenomen. Hier onderscheidde hij zich door buitengewone vlugheid, was weldra de eerste van de school en verliet haar in 1853 als luitenant. Bij den kort daarop uitgebroken Krimoorlog, vertrok hij in 1854 als kapitein naar Schumla, waar hij met een aantal engelsche, fransche en spaansche hoofdofflcieren in aanraking kwam, 'tgeen natuurlijk van grooten invloed op zijne militaire opleiding was. De jeugdige hoofdman blonk in den bloedigen oorlog bij iedere gelegenheid uit, waardoor hij, en niet minder door de gunst van vermogende beschermers, spoedig van rang tot rang opklom en in 1868 reeds den rang van generaal-majoor bekleedde.
Zijne beschermers waren hem intusschen ontvallen, wat ten gevolge had, dat Mehemed-Ali van toen af minder opgemerkt werd en eerst in den loop van dit jaar tot muschir of veldmaarschalk werd benoemd. Zijne ervaring, zijn schitterend talent als veldheer en zijne groote krijgskundige bekwaamheden hebben het turksche gouvernement, door den nood gedwongen, ditmaal met het oude stelsel van bescherming doen breken en zoo bevindt Mehemed-Ali zich thans, zelfs met voorbijgang van verscheidene oudere muschirs, aan het hoofd van het geheele turksche leger.
Dat de keuze van den nieuwen Serdar-Ekrem door de daarop volgende oorlogsgebeurtenissen volkomen gerechtvaardigd is, zullen wij in de volgende aflevering verhalen.