van het barnsteen, hars of glas, om lichte voorwerpen beurtelings aan te trekken en af te stooten, en eerst in onzen tijd mocht het gelukken die kracht uit hare langdurige kindsheid te brengen.
In ons vorig artikel zeiden wij, dat de electriciteit op twee wijzen kan verkregen worden: door wrijving en mededeeling. Om die kracht door mededeeling te verkrijgen, moet zij echter reeds bestaan, waarom deze wijze niet als eene opwekkende kan beschouwd worden. Daarenboven spraken wij over twee verschillende electriciteiten. Ook dit moeten wij nader toelichten. De ondervinding en de theorie bewijzen toch dagelijks hoe langer hoe meer, dat er slechts ééne electrische kracht is, en echter zijn, hoogst zonderling, hare uitwerkselen zóó verschillend, naarmate de bron is waaruit menput, dat de geleerden om elkander te begrijpen nog genoodzaakt zijn twee namen, wrijvings-electriciteit en galvanisme aan te nemen; de eene wordt ook de statische en de andere de dynamische electriciteit genoemd.
Met deze laatste, de galvanische stroom, hebben wij hoofdzakelijk te doen, waarom eene verklaring van zijn ontstaan aan de beurt is.
De groote Galvani was de eerste, die in de spieren van een dooden kikvorsch, door middel! der electriciteit, eene prikkelende beweging opmerkte, welke hij terstond toeschreef aan eene dierlijke electriciteit. Doch een andere geleerde, Volta, bewees dat die beweging moest toegeschreven worden aan het contact (onderlinge aanraking) van twee heterogene (van elkaar in aard verschillende) metalen, welke, met de zenuwen en spieren van den kikvorsch, een kring vormden. Op dit denkbeeld berust het beroemde werktuig, dat hij de kolom of zuil noemde.
Om zoo min mogelijk in geleerde verklaringen te vervallen, zullen wij het werktuig, waarmeê men electrisch licht verkrijgt, in zijn oorspronkelijke samenstelling beschrijven. Alle andere kolommen of zuilen, welke later zijn uitgevonden, berusten op hetzelfde beginsel. Iedereen kan zich overigens daarvan overtuigen.
Men neme een aantal koperen en zinken schijfkes benevens een gelijk aantal stukskes vochtig laken en legge deze in volgorde op elkander, eerst een schijfke koper, dan een schijfke zink en vervolgens een stukske vochtig laken, en blijft die op elkaar stapelen totdat zij een zekere hoogte bereikt hebben. Vergeet echter niet dat de schijfkes koper en zink altijd op elkaar moeten liggen, en wel zoodanig, dat het koper onder het zink, alsmede dat elke twee schijfkes metaal van elkaar gescheiden worden door een lapke vochtig laken, en de kolom is gereed. Men kan ook het koper boven op het zink leggen, doch dan heeft men te zorgen dat alle schijfkes koper van een en dezelfde kolom op de schijfkes zink gestapeld worden.
En wat kan men nu met zulk een eenvoudig werktuig doen? Zou dit zulk eene vreesselijke kracht bezitten? zal men vragen. Niet te voorbarig, waarde lezer, want het werktuig dat wij daar opgebouwd hebben verricht wonderen.
Om slechts een enkel te noemen, waarmeê wij hier te doen hebben, zeggen wij, dat het met de zon wedievert in het verspreiden van licht en warmte. Laat ons dus de proef voortzetten.
Wanneer de kolom geïsoleerd is, of met andere woorden wanneer hij niet in aanraking is met lichamen welke de electriciteit, die hij opwekt, afleiden - en wij plaatsen hem daartoe op een glazen plaat, welke ons reeds bekend is als nietgeleider- -dan is de helft der metalen schijfkes geladen met een positieven en de andere lielft met een negatieven stroom. Aan beide 'uiteinden, welke men de polen van den kolom noemt, bevestigt men nu metalen draden en men heeft, opgemerkt, dat de draad welke aan het koperen plaatje vastgemaakt is met negatieve; en de draad van het zinken plaatje met positieve electriciteit is geladen.
Indien men de beide polen van den kolom gelijktijdig aanraakt, ontlaadt men hom, omdat men daardoor de twee stroomen bij elkander brengt; de plaatjes zijn echter voortdurend met elkaar in ‘ontact, zoodat steeds nieuwe electriciteit wordt opgewekt, waarom hij eigenlijk nooit ontladen kan worden. Daar volgt uit, dat men de twee polen niet bij elkander kan brengen, zonder in de kolom een electrischen stroom op te wekken, en het zijn juist die twee stroomen welke aan de kolom die wonderlijke krachten geven. Men zal wel begrepen hebben dat de twee metalen draden, aan de polen vastgemaakt, zelve de polen worden, en dat deze alleen dienen om de stroomen te brengen, waar men ze hebben wil.
Alvorens verder te gaan, vestigen wij de aandacht op achterstaande machine, waarover in een volgend nummer meer.
(Wordt vervolgd.)