Een praatje over de dienstmeiden,
Door H.A. Banning.
Mijn talentvolle antwerpsche vriend Snieders is van oordeel, dat men de gesprekken over de dienstboden aan de armen van geest moet overlaten.
Het zou zeker wenschelijk zijn, dat men aan dien eisch kon voldoen, doch de meeste huisvaders zullen wel met mij willen erkennen, dat dikwijls de gezelligste uren in den huisselijken kring vergald worden door jammerklachten over de ‘meid’ en wij ons in gezelschappen niet zelden, willens of onwillens, betrokken zien in gesprekken, waarvan grieven tegen de dienstboden schering en inslag zijn.
't Is dus wel een benijdenswaardig sterveling die zeggen kan: ‘Ik laat de praatjes over dienstmeiden aan de armen van geest over,’ want hij beweegt zich ongetwijfeld in een zeer gezonde maatschappelijke atmosfeer.
Of is het niet waar, dat men tegenwoordig de huismoeders even algemeen en met evenveel recht hoort klagen over de dienstmeiden, als de mannen over de weelderige en kostbare kleederdracht der vrouwen?
Begeeft u slechts in een gemengd gezelschap en gij zult spoedig de ondervinding opdoen, dat mijne bewering waarlijk niet uit de lucht gegrepen is.
‘Hoe gaat het met je nieuwe keukenmeid?’ vraagt mevrouw A. aan haar lieve vriendin Suze, die naast u zit.
De lieve vriendin haalt met een bedenkelijk gezicht de schouders op.
‘Ze kookt goed,’ klinkt het antwoord, ‘maar daarmeê is ook alles gezegd. Grooter wildzang heb ik nooit gezien. Of zij eerlijk is weet ik niet, maar zij denkt alleen aan uitgaan en pretmaken. Verbeeld u, dat ze verleden week op een avond de hoofdkraan van het gas opengelaten had. 't Was zus of zoo of wij waren allen gestikt.’
‘O foei, wat 'n meid!’ zoo valt het koor in.
Gij waagt de opmerking, dat gas altijd zeer gevaarlijk is en men daarom de zorg over de hoofdkraan niet aan anderen moest overlaten.
‘En waar hebt ge dan een meid voor, als ge alles toch zelf moet doen?’ bijt mevrouw B. u toe.
‘Dat zeg ik ook,’ herneemt de lieve vriendin. ‘De heeren kunnen goed praten; zij gaan naar hun kantoor of naar de sociëteit, maar wij moeten den ganschen dag met die schepsels omspringen.’
‘Gij hebt gelijk, Suze,’ roept mevrouw uit, die zeer bedaard haar kopje thee leêgctrinkt, ‘ik kan u verzekeren, dat ik op hoete kolen zit, want mijn meid is geen oogenblik alleen te vertrouwen, zij snuffelt in alle kassen, alles is van haar gading, en zij wil gekleed gaan als een dame.’
‘Zoo gaat het bij ons ook,’ zegt een jonge juffrouw, die nog niet lang de kostschool verlaten heeft; ‘toen onze meid verleden zondag wilde uitgaan, zag ik dat zij een paar chevreau-leeren laarsjes met hooge hakken aanhad; wie heeft het ooit gehoord, chevreauleeren laarsjes met hooge hakken voor een meid!’
‘Dat is te erg,’ bemerkt mevrouw D. verontwaardigd. ‘Neen, mijn meid is eerlijk en trouw en zij gaat stemmig gekleed, maar haar brutaliteit kent geen grenzen en zij lacht mij dikwijls in het gezicht uit.’
‘Daar kan ik over meêspreken,’ zegt mevrouw G., een zeer bejaarde dame. ‘Ik heb mijn meid nog slechts twee maanden, maar zij heeft mij van den eersten dag af getergd en gesard en konkelt altijd met vreemd volk. Gisteren zou zij het salon afstoffen met een getrouwden vent, die dagelijks de messen slijpt en boodschappen voor het huishouden doet. Ik wilde gaan wandelen, doch daar ik wel gezien had dat zij weêr erg uitgelaten was, keerde ik onverwacht terug. Ik hoorde luid lachen in het salon en vernam duidelijk uitdrukkingen als: ‘Die ouwe feeks..... wat een tooverheks!’ en zoo al meer. Toen ik stil binnengekomen was, zag ik tot mijne verontwaardiging, dat beiden zich vermaakten met het portret, 't welk ik voor mijne kleinkinderen heb laten maken. Ik heb haar terstond de huur opgezegd, maar wat zal het baten? de meiden zijn allen met één sop overgoten.’
Mevrouw E., die tot dusverre gezwegen heeft, maakt nu de opmerking, dat het ras der trouwe dienstmeiden zoogoed als uitgestorven is, en nog langen tijd worden voortdurend nieuwe variatiën op hetzelfde thema geleverd.
Zijn die jammerklachten, die grieven gegrond?
Ik wil gaarne gelooven, dat mevrouw E. gelijk heeft: het getal oudhollandsche, eerzame, trouwe dienstmeiden schijnt langzamerhand kleiner te worden, ofschoon men nog op menig voorbeeldig exemplaar kan wijzen. Daar hangt iets in de atmosfeer van ons maatschappelijk leven, waarmede ook de dienstbare stand besmet wordt. De heerschende zucht naar onafhankelijkheid, naar vermaak en naar genot, de steeds toenemende ondermijning van alle gezag oefenen ontegenzeglijk een nadeeligen invloed uit op de dienstboden; zij zijn meêgesleurd door den algemeenen emancipatiestroom, en 't is niet te voorzien, dat daarin verbetering zal komen.
Doch laat ons billijk zijn. Onze voorouders hadden er ook beter slag van dan wij, om de dienstmeiden aan zich te verbinden. Zij werden meer beschouwd als kinderen des huizes en genoten nog iets anders dan een hooge huur en flinke fooien. Men ging vertrouwelijker inet haar om, zij werden op minder grooten afstand gehouden, men was keuriger in de keuze, maar dan ook geduldiger, inschikkelijker jegens aspirant keuken-prinsessen, die hare opleiding nog moesten genieten. Daarenboven wisten de ‘meidea’ ook, dat zij, na jarèn lang trouw gediend te hebben, op een huwelijksgift en ondersteuning konden rekenen, evenzeer als op verzorging op den ouden dag, wanneer zij versleten waren.
Worden die voorbeelden haast niet even zeldzaam als de oudhollandsche, eerzame dienstboden?
Ik wil geenzins de partij opnemen voor de dienstmeiden van onzen tijd, lieve mevrouw E., ik heb noch u, noch iemand anders op het oog; maar ik meen te mogen zeggen, dat de verbastering der dienstmeiden ook wel eens mag worden toegeschreven aan de algemeene verbastering der zeden, die haar nadeeligen invloed niet slechts in de salons, maar ook in de keuken doet gelden, 't Is zeker waar, mevrouw, ik wil niet personeel zijn, maar die ondeugende meiden zien maar al te veel slechte voorbeelden en de wijze, waarop zij gevormd worden, is van de schoolbanken tot in onze huizen geheel anders dan in den goeden ouden tijd.
Honni soit qui mal y pense.
Als nu mijn geachte vriend Snieders het hoofd maar niet schudt over mijn meidenpraatje.