Landverhuizers onder de dieren.
II.
De eigenlijke landverhuizers.
(Vervolg.)
De liefde tot het vaderland moge den mensch ingeschapen zijn, zooals de dichters zeggen; de treffende verhalen van Zwitsers die aan heimwee stierven op het hooren van den Alpenhorn mogen waarheid bevatten; het moge zelfs waar zijn dat eens een Eskimo, die in Denemarken opgevoed was, en alle genoegens en voorrechten der beschaving had leeren kennen, op het strand een rottenden zeehond vond en daarbij neêrknielende, de walgelijke traan uitzoog, om, opstaande, met alle haast weêr naar Groenland te vertrekken - er schijnt toch soms nog iets sterkers te werken dan de liefde tot den geboortegrond. Sprekende getuigen zijn de duizenden Ieren, die hun bekoorlijk land verlaten, en de nogmaals duizenden Duitschers, die verhuizen naar Amerika liever dan te blijven in das Deutsche Vaterland.
Wat van den mensch gozegd kan worden, schijnt eveneens bij de dieren waar te zijn. Ook onder deze vindt men er, die ons doen gelooven dat zij de spreuk: ‘Waar het mij wel gaat is mijn vaderland,’ tot richtsnoer op hun levensweg gekozen hebben.
Het aantal diersoorten, welke deze spreuk in practijk brengen, is echter niet bijzonder groot en bijna geheel onbekend aan hen, die er geene bijzondere studie van gemaakt hebben. Wij zullen ons dus bij deze afdeeling bepalen tot een tweetal dieren, waarvan het eerste bovenaan staat op de lijst der eigenlijke landverhuizers: de rat, en het tweede, dat Nederland tot een nieuw vaderland heeft gekozen: het zandhoen.
Er was eens een tijd, dat Europa de ratten niet anders kende dan bij naam, en zulk eene verschrikkelijke mare brachten de reizigers van het kleine knaagdier niet mede, dat men zich ongerust begon te maken, toen het in de eerste helft der zestiende eeuw in Europa verscheen. Vanwaar de rat kwam, waar haar geboorteland was, op welke wijze zij den Oceaan overstak, daarover verdiepte men zich in gissingen, want iets zekers was niet aan te geven. Wel hebben Lineus, Pallas en andere dierkundigen gemeend haar voor een onaangenaam geschenk van de nieuwe aan de oude wereld te moeten houden, daar haar verschijnen in Europa kort na de ontdekking van Amerika geschiedde, doch met meer zekerheid mag men aannemen, dat de zwarte rat uit de steppen van Azië voortkomstig is.
Waar is het, dat deze knaagdieren in Amerika in veel grooter menigte voorkomen dan op het oostelijke halfrond, met uitzondering echter van Perzië, waar zij in ongelooflijke hoeveelheden gevonden worden. Daar de weg, dien de rat bij hare verhuizing genomen heeft, niet door de oude schrijvers aangewezen is, zoo zal haar eigenlijk vaderland wel onbekend blijven; hoogst waarschijnlijk is het, zooals wij reeds boven zeiden, Midden-Azië. Thans is zij over geheel de aarde verspreid, doch meer in warme dan in gematigde luchtstreken, terwijl zij in koude landen geheel ontbreekt.
Een meer verslindend dier dan de rat bestaat er niet; alles is haar welkom en zelfs haar eigen geslacht spaart zij niet. Wanneer zij in talrijke groepen bijeen zijn, vallen zij zelfs onze huisdieren aan: varkens, konijnen, enz. Men heeft gevangenen, menschen die in onderaardsche holen verdwaald waren en in hunnewieg slapende kinderen de prooi zien worden van die dieren. Een fransch dierkundige verhaalt, dat zij in één nacht de lijken van vijf en dertig paarden verslonden.
Zoolang zij op eene plaats, waar zij zich genesteld hebben, voedsel vinden, verlaten zij deze niet, doch begint dit te ontbreken, dan verhuizen zij, hetzij alleen, hetzij bij groepen of bij ontelbare massa's. In dit laatste geval trekken zij van werelddeel tot werelddeel en rusten niet, voordat zij een geschikt verblijf aantreffen. Meestal is dit eene volkrijke stad; zij komen er aan en vestigen er zich zonder eenige moeite, doch bij voorkeur in gebouwen en huizen, waar zij een voldoend voedsel vinden.
Hoe moeielijk het is ze te verdrijven, zullen allen wel weten, die ooit op de rattenjacht zijn geweest. In de engte gedreven verdedigt de rat zich met moed, vecht met katten en honden en tracht zelfs den mensch in het gezicht te springen en te bijten.
Behalve de zwarte rat, waarvan boven sprake is, behoort ook de grauwe rat tot de landverhuizers. Vermoedelijk ook uit Azië naar hier gekomen, gevoelt zij zich bij ons thans volkomen thuis. Aangaande haren tocht ontbreekt het niet aan berichten. Volgens Pallas kwam zij uit de steppen van Azië in 1727 te Astrakan, werd in 1730 voor het eerst in Engeland en in 1750 in Frankrijk gezien, en was, volgens Harlan, omstreeks 1775 reeds in Noord-Amerika aangeland. Thans is zij in de La Plata-Staten, Chili, Nieuw-Holland en de Falklands-eilanden zeer verspreid. Zelfs op de Koraal-eilanden in de Zuidzee en ook op het vulkanische eiland Ascension, waar sedert eenige jaren eene uit weinige personen bestaande engelsche kolonie gevestigd is, heeft men de grauwe rat gevonden.
De grauwe rat is, zooals bekend is, grooter en krachtiger dan de zwarte en heeft laatstgenoemde een verwoeden oorlog aangedaan, zoodat de zwarte rat nu bijna overal reeds min of meer is verdrongen en uitgeroeid. Daarbij blijft het echter niet, want het geldt bij alle ratten als regel, dat de sterksten de zwaksten verslinden. De menschen winnen daar echter weinig bij, want hoevele zwarte ratten er ook gedood en door haar overwinnaars opgegeten worden, de gevaarlijkste en stoutste soort, die meester van het terrein blijft, vermenigvuldigt