Naar het land.
De zomer is aangebroken, de groote wereld stroomt naar buiten, naar de badplaatsen, waar alle genoegens der wereld worden aangeboden, naar de villa's, om in eene zoete rust voor eenigen tijd het woelige stadsleven te vergeten en zich te verlustigen in de beschouwing van de altijd schoone natuur. Niet zoo de landman, van wien juist tijdens den zomer de grootste inspanning wordt gevorderd. Als de aanzienlijken in hun open rijtuigen de buitenlucht zoeken of zich in de schaduw van eeuwenoude boomen verkwikken, bevindt zich soms de landman met geheel zijn gezin onder de brandende zonnestralen op het land.
Het zou niet kwaad zijn, wanneer de meer gegoeden bij elk voorwerp, dat zij in de hand nemen, de geschiedenis van zijn aanzijn hoorden vertellen, als zij hoorden spreken van het zweet van den werkman, die er zijne krachten aan besteed heeft, die er halve nachten wakend voor heeft doorgebracht om zijn gezin behoorlijk te onderhouden, of, wat dikwijls het geval is, om den honger te weren.
Onze gravure stelt eene moeder voor, die zich met hare beide kinderen naar het land begeeft om den oogst in te zamelen. De ezel is beladen met zijn eigen voedsel; hij schijnt de eenige te zijn, die zich slechts noode in zijn lot schikt, want de moeder begeeft zich met een opgeruimd gemoed aan den arbeid, het meiske denkt er niet eens aan, dat zij op dien oneffen weg geen schoeisel draagt, en de kleine, jonge ruiter geeft luide zijne vreugde te kennen.
Wel een bewijs, dat men in elken stand gelukkig kan zijn. Een aantal bezoekers van badplaatsen gevoelen zich zeker zoo gelukkig niet als deze drie, die de hitte van den dag moeten dragen.