op hare plaats, en al mocht zij het middelpunt kannen zijn van de edelste en schitterendste vereenigingen, was zij niet minder gaarne, en wellicht veel liever onder hare weezen, armen en zieken.
Maar de laatste noodlottige ziekte kwam en spoedig verspreidde zich door geheel Nederland en zelfs ver over de grenzen, de noodlottige tijding, dat de beminnelijke koningin stervende was. Groot en algemeen was de deelneming. Uur op uur verwachtte het nederlandsche volk, tusschen hoop en vrees geslingerd, nadere tijding omtrent den toestand der doorluchtige zieke, en wanneer de telegraaf nu en dan de tijding bracht, dat er weêr een glinsterke van hoop mocht gevoed worden, klopte ieders hart in dankend opzien tot den Heer, die over dood en leven beschikt en nog uitkomst kan geven ook daar, waar geen hoop meer overblijft. Uit elks borst steeg eene bede op voor de geliefde vorstin, opdat het God behagen mocht haar voor haar volk te behouden. Bijna eene week lang duurde die toestand van koortsachtige spanning, tot de telegraaf zondag 3 juni de treurmare over het geheele land verspreidde: ‘De koningin is dood!’
De koningin is dood! - welke aandoeningen wekten die verpletterende woorden in ieders hart, en niet het minst werd de arme, de ongelukkige, door die bange tijding aangegrepen. Koningin Sophia is niet meer! Aan de koninklijke familie is een harer waardigste en edelste leden ontrukt, Nederland verliest eene gevierde en welbeminde vorstin, de kunst eene machtige en trouwe beschermster, de arme, de ongelukkige, de zieke, eene weldoenster. bij wie men nimmer tevergeefs aanklopte, of liever, die altijd en overal de smeekingen der noodlijdenden voorkwam.
Wij willen de betreurde ontslapene eenige oogenblikken onder de verschillende titels beschouwen, en mocht hare nagedachtenis onzen lof niet behoeven, toch is het ons eene zoete voldoening een enkele bloem op haar graf te strooien.
Koningin Sophia was steeds eene trouwe en teedere echtgenoote, eene bezorgde en liefdevolle moeder. Zooveel mogelijk nam zij zelve de opvoeding harer kinderen ter hand en nimmer is zij ook maar een duimbreed van hare plichten als echtgenoote en moeder afgeweken. Zij was om zoo te spreken de genius van het vorstelijk huis en het schoonste sieraad van het nederlandsche hof. Waar zij verscheen, werd zij met eerbied en bewondering ontvangen, en aan de vreemde hoven viel haar immer de schitterendste en hartelijkste ontvangst ten deel.
Maar niet alleen de koninklijke familie, het geheele nederlandsche volk verliest onzeggelijk veel aan de welbeminde vorstin. Van vreemden bodem overgeplant, was zij spoedig met de nederlandsche taal, geschiedenis, zeden en gebruiken geheel en al bekend, en was de roep harer vele deugden haar reeds vooruitgesneld, spoedig gevoelde en ondervond het nederlandsche volk, dat het geene vleierij was, wat de faam verkondigd had, en weldra had het haar lief, meer dan eene gebiedster, - als eene moeder en weldoenster.
Als een weldoenster! niet tevergeefs, niet voor zichzelve had zij op dan koninklijken troon plaats genomen; zij beminde en beoefende de kunst en moedigde die aan; overal waar hare ondervinding, have wetenschap, hare hooge waardigheid en hare fortuin konden strekken om de kunst te verheffen, om de ware beoefenaars in hun moeielijke loopbaan door raad en daad te steunen, werd zij daartoe op de meest onbekrompen wijze bereid gevonden, en menig sieraad der wetenschap dankt haar zijn naam en zijn roem. Het was haar dan ook een innig genot met de geleerden omgang te hebben en van hunne vereenigingen vormde zij steeds het glansrijke middelpunt.
Doch vooral waar de nood te verzachten, de armoede te bestrijden, de ellende te verzachten viel, vond men de koningin steeds in de eerste rij. Zij ontsloot hare beurs, maar tevens haar hart. Zij gaf niet werktuigelijk, zij gaf met gevoel en liefde. Niet alleen hare schatten stelde zij ter beschikking van het ongeluk, maar dikwijls haar eigen koninklijke persoon. Het was haar niet genoeg de zieken in de hospitalen van alles te voorzien, waaraan hun toestand behoefte had. Zij zelve wilde ze troosten, zich van hunne behoeften overtuigen en meer dan eens betrad zij de zalen der choleralijders, onbevreesd voor de smetstof, slechts denkende aan hare lijdende onderdanen.
Hoe menigmalen bezocht zij de door haar gestichte of onder hare bescherming staande scholen en liefdadige instellingen, en waar zij verscheen, werd zij ontvangen als eene moeder, want het koninklijke purper wist zij bij die gelegenheden steeds bedekt te houden onder den mantel der barmhartigheid en der naastenliefde.
Niet alleen in hare omgeving deed zich haar weldadigheidszin gevoelen - schier iedere plaats van Nederland, hoe afgelegen ook, mocht dien ondervinden. Bijna geen enkele vereeniging, tot een liefdadig doel opgericht, geene enkele onderneming tot verzachting der armoede begonnen, of koningin Sophia ondersteunde ze met hare gaven, hare geschenken, zoodat haar naam onafscheidelijk aan al die inrichtingen verbonden is.
En zulk eene koningin is Nederland ontvallen! Is het wonder dat het geheele land treurt, dat de liefde en vereering van een geheel volk ook aan gene zijde van het graf haar volgt, en dat hare gedachtenis altijd in een gezegend aandenken zal blijve!
Prinses Sophia Frederica Mathilda van Wurtemburg was de dochter van wijlen Wilhelm I, koning van Wurtemburg, en Catharina Paulona, grootvorstin van Rusland. Zij werd den 17 juni 1818 geboren en trad den 18 juni 1839 te Stuttgart in het huwelijk met den toenmaligen kroonprins van Oranje, thans koning Willem III. Ongeveer eene maand later deed zij, onder het gejuich van het nederlandsche volk, dat reeds van hare deugden vernomen had, en waarop de jonge, bevallige vorstin een allergunstigsten indruk maakte, hare intrede in haar tweede vaderland. Van hare drie zonen overleed prins Maurits reeds op jeugdigen leeftijd, en van de twee overblijvende, werd prins Willem van Oranje den 4 September 1840 en prins Alexanderden 25 augustus 1851 geboren. De koningin overleed op het huis Ten Bosch, haar gewoon zomerverblijf, aan den zoom van het weelderige haagsche bosch gelegen.