oogen sloegen, zonder hem te durven betasten of hun bevelhebber te ondervragen. Nabij Itika gekomen, viel held Ulysses van vermoeidheid in slaap, en voor de onderhoorige reizigers was toen het oogenblik daar, om hunne nieuwsgierigheid te voldoen. Zij openden den geheimzinnigen zak, en pof! daar ontsnappen de gevangenen hun engen kerker, een hevige, plotseling opgestoken storm bestraft den overmoed der vermetelen en sloeg het schip tegen de rotsen te splinter.
Virgilius maakt het windenbeheer niet minder belangrijk. Volgens hem was Eölië het koninkrijk der winden, waar Eölus, onder den trotschen titel van koning, het opperste gezag in handen had. Die man was wakker op zijn post, en sloot de winden zoo geducht in een grooten berg op, en voorzag de spelonk van zulke goede sloten, dat de gevangenen zonder koninklijke volmacht onmogelijk konden ontsnappen, ofschoon zij altijd woedend langs de wanden des bergs liepen, en bulderden en loeiden, en slot en grendel bedreigden: ‘Zoo bijster,’ gelijk vondel vertaalt,
‘dat de berg hier schrikkelijk af loeit En davert.’
Indien de stormwind, hetzij om 't menschdom te straffen, of om eenige andere reden, ontketend moest worden, dreef koning Eölus zijn staf met kracht in de holle rots, en in gelid ontvloden de verschillende winden hun kerker, om na bepaalden tijd er weêr in terug te keeren.
Men meene echter niet, dat de mannen der letteren aan deze fabelachtige voorstellingen eenige waarde hechtten; slechts het domme en onwetende volk sloeg er geloof aan. De geleerden haalden de schouders op bij zooveel onzin en eenigen verklaarden, dat de wind als strooming der lucht moest worden opgevat, want, - zoo luidt hunne redeneering, - wanneer de lucht binnen zekere nauwe grenzen wordt opgesloten en daarna uitgedreven, ontstaat er wind. Andere geleerden evenwel legden hun het zwijgen op door 't volgend scherpzinnig antwoord: in het aangehaalde voorbeeld is de wind niet de bewogen lucht zelve, maar de beweger der lucht; op welke andere wijze, vroegen de bestrijders, zou de lucht in beweging worden gebracht?
Wij kunnen de vele en onbegrijpelijke verklaringen, die over het ontstaan en de werking der winden door de grieksche wijsgeeren gegeven zijn, en door velen tot het einde der vorige eeuw zijn verdedigd, niet nader bespreken; dit zou ons te ver voeren. De meening echter van een gevierd schrijver der 17e eeuw vinde hier nog een plaats.
De kanselier Baco van Verulam stelt een nauwkeurig onderzoek in naar de plaats, waar de wind geboren wordt. ‘Eenigen - zegt hij - zoeken die plaats in de hoogte, anderen omlaag, maar in 't midden zoekt haar bijna niemand, omdat de mensch gewoonlijk voorbij stapt wat voor de voeten ligt. In het midden der aarde is een groote hoeveelheid lucht, die bij sommige dringende oorzaken den grond verlaat en wind wordt. Vandaar aardbevingen, vandaar ook de golfslag der zee. Dit is duidelijk; hoe dikwijls toch wordt de zee onstuimig, alvorens men den storm ontwaart? En waarom hebben er zeldzamer aardbevingen plaats dan beroeringen in het water, tenzij om de grootere, en daarom ook zeldzamer voorkomende krachtsontwikkeling der lucht, welke een aardbeving vereischt? Hoe de lucht de aarde verlaat, kan men gewoonlijk niet ontdekken, omdat de aarde poreus en vol gaten is; maar het water is een geheel (bestaat uit één stuk), zoodat de ontsnappende lucht het water moet opheffen en scheuren, waardoor zij (de lucht) waargenomen kan worden.’
Wij zien hieruit hoe de beroemde wijsgeer der 17e eeuw, in gewaagde stellingen op natuurkundig gebied, den ouden weinig toegeeft, en welke reuzenstappen de nieuwere wetenschap in korten tijd op hetzelfde gebied heeft gezet.
Keeren wij nu tot ons onderwerp terug.
In den Atlantischen Oceaan, die het langst van alle zeeën, ja, sedert eeuwen in de meeste richtingen is doorkruist, kent men een wind, dien men den passaat genoemd heeft, en wiens oorsprong sedert vele jaren als een onoplosbaar raadsel bij de geleerden is geweest. Aan die onzekerheid maakte ook prof. Dove een einde, en met de vaste overtuiging een bevredigend antwoord te bekomen, vragen wij: wat verstaat men door passaatwinden?
Om deze vraag goed te beantwoorden, moeten wij het resultaat der proef, welke wij met een kaarsvlam namen, op de verwarming der aarde toepassen.
De indische eilanden - en alle gewesten die aan den equator liggen - worden sterker door de zon verwarmd dan b.v. Amsterdam, of in 't algemeen, alle meer noordelijk gelegen landen. Het gevolg daarvan is, dat de lucht der tropen - of warme gewesten - in die hooge warmte deelt, ijler wordt, naar boven stijgt en in de richting van de pool afstroomt, terwijl de koudere lucht der polen naar den evenaar vloeit.
Toen Columbus op zijn ontdekkingsreis naar Amerika was, zag hij zijn schip door een bestendigen oostenwind voortgestuwd, en zijne gezellen werden met schrik vervuld, omdat zij vreesden nimmer naar Europa te zullen wederkeeren. Deze standvastig van het oosten naar het westen waaiende wind, die den zeevarenden der 15e eeuw zooveel vrees inboezemde, is de passaatwind. De zeelieden maken er gebruik van om van Europa naar Amerika te zeilen; zij zetten koers van Madeira, altijd meer zuidelijk stevenende tot aan de keerkringen, en worden dan door den passaat van het westen voortgestuwd. Deze reis is zoo zeker en de arbeid der matrozen daarbij zoo gering, dat de spaansche schippers den bedoelden golfstroom van den Atlantischen Oceaan de vrouwengolf hebben genoemd: ‘el golfo de las Damas.’
Alvorens verder te gaan, eischt een zeer gewichtig verschijnsel in de richting der passaten een nadere verklaring. De verwarmde lucht van het zuiden vloeit naar het noorden, en de koude lucht der polen naar het zuiden heen; vanwaar dan die oostenwind? Reeds Baco heeft de reden van dit verschijnsel vermoed en het toegeschreven aan de ongelijke verwarming der aarddeelen en de luchtmassa's, die met haar in aanraking komen; daar hij echter het oude gevoelen aankleefde, dat de zon zich om de aarde beweegt, kon hij nooit een bevredigend antwoord vinden op de gemaakte moeielijkheid. Maar ook Galileï en Descartes gaven verklaringen, wier ongegrondheid zij later inzagen. Zij, de vurige verdedigers der waarheid: ‘de aarde beweegt zich in 24 uren om haar as van het westen naar het oosten,’ zij waren van gevoelen, dat de luchtzee de snelle aardbeweging niet kon bij houden, waardoor noodwendig een oostetelijke luchtstroom moest ontstaan. Hunne dwaling is echter verschoonbaar. Duizende jaren had, naar 's menschen voorstelling, de aarde stilgestaan en begon, bij 't licht van Copernicus’ fakkel, eensklaps te draaien. Hoe natuurlijk nu, dat bij dien schok de zwevende luchtmassa niet terstond in de voorwaartsche richting kon deelen. Ondervinden wij niet eenzelfde werking wanneer wij in een voertuig staan, dat, alvorens wij plaats genomen hebben, plotseling wordt voortgestuwd?
Halley is de eerste geweest, die de ware oorzaak der oostelijke afwijking van den passaat goed begrepen heeft. Op het noordelijk halfrond is de passaat niet zuiver noord, op het zuidelijk halfrond waait hij niet juist uit het zuiden. De wind is veeleer noord-oost en zuid-oost, omdat de aarde zich om haar as beweegt. In die beweging deelt de lucht ten volle, zoodat zij aan den evenaar eene snelheid heeft van 166 geogr. mijlen in het uur. Alle punten der aarde nu volbrengen in denzelfden tijd, 24 uren, gelijke omwenteling, bijgevolg met minder snelheid. Nemen wij tot voorbeeld een troep spelende jongens: tien of twaalf knapen houden in een rechte lijn elkander sterk vast; de grootste en sterkste staat voorop, loopt eenige malen rond, teneinde den geheelen trein in beweging te stellen; zij slingeren, - om het juiste jongenswoord te gebruiken - plotseling staat de aanvoerder pal, draait slechts rond op zijne hielen, doch de tiende of twaalfde in den rij draaft, neen, vliegt sneller dan zijn voeten zich kunnen bewegen, en tuimelt eindelijk, tot groot vermaak der slingeraars, eenige malen over het hoofd. Merkt hier echter op, hoe de eerste slechts ronddraaide zonder van plaats te veranderen, hoe de tweede en derde liepen, de vijfde en zesde reeds vlogen, kortom, hoe ieder een grooter cirkel beschreef en meer snelheid bezat, hoe dichter hij den laatste nabij kwam. Hetzelfde geldt voor alles, wat zich op de oppervlakte der aarde bevindt; aan den evenaar is de omwentelingssnelheid der aarde het grootste; aan de polen gelijk nul; voor de tusschen gelegen plaatsen is die snelheid grooter of geringer, naarmate zij dichter bij den evenaar of bij de polen gelegen zijn; voor Amsterdam b.v. is zij nog 284 meters in de seconde. De luchtzee deelt natuurlijk in die groote, rondvliegende beweging der aarde. Vanwaar komt het dat onvoorzichtigen, die uit een snel voortrollend rijtuig springen, dikwijls zwaar worden gekwetst, ja, soms op de plaats dood blijven, wanneer zij door een sprong een in vollen gang zijnden spoortrein verlaten? Omdat zij in de snelheid deelen van het voertuig en met des te grooter kracht ter aarde storten, naarmate de snelheid grooter is.
Wanneer derhalve een luchtstroom de polen verlaat en naar den evenaar vloeit, dan komt hij met geringer snelheid in landen, die een grooter snelheid bezitten, die zich dus sneller van 't westen naar 't oosten bewegen: met betrekking derhalve tot den bodem die zich onder hen voortbeweegt, heeft die luchtstroom een richting van 't oosten naar 't westen; vandaar voor het noordelijk halfrond geen zuiver noordelijke, doch noord-oostelijke, voor het zuidelijk halfrond een zuid-oosteiijke passaat. Dit wat den onderpassaat betreft; voor den bovenpassaat geldt een gelijke redeneering, waarom hij zuidwestelijk is voor ons noordelijk halfrond, en noordwestelijk voor het zuidelijk halfrond.
Vanwaar de benaming onder- en bovenpassaat? zal men vragen; en het gereede antwoord luidt: van de luchtstrooming zelve. De zuid-oostelijke zal natuurlijk de onderpassaat wezen, omdat hij kouder en bijgevolg dichter bij de aarde is; de zuid-westelijke is de bovenpassaat, omdat hij, als meer verwarmd en ijler, hoog door 't luchtruim zweeft en zelfs op de hoogste toppen der Andes, dus 20.000 voeten boven de oppervlakte der zee, nog door geen enkel reiziger is waargenomen.
En toch is men tot de bevestiging van zijn bestaan gekomen, en wel in de eerste plaats door redeneering. De lucht, die van de polen naar den evenaar vloeit, zou een ledige ruimte achterlaten en een herstel van evenwicht, eischen, waaraan slechts een andere luchtstroom kan voldoen. In de tweede plaats echter komen de feiten het bestaan van den bovenpassaat bevestigen. Menschelijke krachten schieten te kort, om eenig voorwerp door den lageren luchtstroom te slingeren naar den hoogeren, doch de natuur is ter hulpe gesneld. In den staat Guatemala (Amerika) opende zich op den 25 februari 1835 de vulkaan van den Coseguina; zijn kracht was zoo ontzettend, dat de asch in het gebied der hoogere luchtstroomen geworpen, in zuid-westelijke richting werd voortgestuwd en nederviel op het eiland Jamaïca (Engelsch West-Indië), waar de passaat een tegenoverger stelden weg, den noordoostelijken, volgde. - Een ander voorbeeld deelt ons professor Dove mede.
‘De uitbersting van zeer kleine vulkanen, als de Morne Garou en de Coseguina, moet allerhevigst zijn geweest, wijl de asch tot de ontzaglijke hoogte van den bovenpassaat werd geslingerd. Zij was het waarlijk in beide gevallen: het gebrul van den Coseguina-vulkaan werd in Kingston, St.-Salvador en andere plaatsen gehoord op een afstand van 200 duitsche mijlen. Union, een zeehaven aan de westkust van Conchagua, werd gedurende 43 uren in de dikste duisternis gedompeld, en na verloop van dien tijd ontwaarde men hoe, door de gevallen asch, het zeestrand 800 voet was vooruitgeschoven.
‘De uitbersting van den Morne Garou is de eindschakel geweest in de keten van groote vulkanische verschijnselen.
‘Te Caraccas, hoofdstad van Venezuela, begon de 26 maart 1812 als een buitengewoon heete dag; de lucht was helder en geen wolkje werd aan den hemel bespeurd. Het volk stroomde naar de kerken, een regiment linietroepen stond onder de wapenen om den luister der processie te gaan verhoogen, want het was Witte-Donderdag: - eensklaps, daar wordt met ontzetting