Het gouden bisschopsfeest van Z.H. Pius IX
‘God wil het!’ met dezen kreet op de lippen trokken de kruisvaarders op naar het Heilige Land, om Jerusalem van het juk der Saracenen te verlossen en te bidden op de plaatsen, waar de Heiland der wereld geleefd en geleden had.
Deze kreet, die in eeuwen niet vernomen werd, klinkt in onze dagen nog eenmaal door de wereld; in alle talen, door alle natiën wordt hij aangeheven en boven het stormen van den tijd, ja zelfs boven het geschutgedonder der slagvelden klinkt het pelgrimslied der duizenden, die uit alle wereldstreken aangesneld, den weg inslaan naar Rome, om hunne hulde neêr te leggen aan de voeten van Pius IX. De Paus viert in deze dagen een zeldzaam feest, een feest eenig in de jaarboeken der Kerk en waaruit, als uit de meeste gebeurtenissen zijns levens, op nieuw de man Gods blijkt. Het is thans vijftig jaar dat de bisschoppelijke mijter zijn hoofd versiert, en zoo als hij zijn vijfentwintig-jarig pausschap mocht vieren, zoo is hem thans ook de groote genade nog geschonken zijn gouden bisschopsfeest te beleven.
De toppen van den St. Pieter glanzen van een ongekend licht en het Colyseum roept de scharen van heinde en verre op, om de groote gebeurtenis in Rome zelve te komen meê vieren. Rome heeft altijd een grooten toevloed van pelgrims getrokken; de puinen eener ondergegane wereld en de geheiligde monumenten van Kristelijk geloof en alles trotseerenden moed zijn altijd aantrekkingspunten geweest, maar eene pelgrimsstad in de ware beteekenis van het woord is zij toch eerst geworden gedurende de roemruchtige regeering van Pius IX. Rome is de hoofdstad der katholieke wereld, maar Pius IX is haar glorie. De man, die onze eeuw voor de vierschaar geroepen en geoordeeld heeft, zetelt in het Vaticaan. De aantrekkingskracht, die Rome gedurende de laatste vijfentwintig jaren vooral op de katholieke wereld uitoefent, schuilt in de persoonlijkheid van den paus. Gedurende het vierde eener eeuw staat hij daar, als een andere Gregorius de Groote, tegenover keizers en koningen het goed recht en de vrijheid der katholieke Kerk handhavende, het kostbaar kleinood, het katholiek geloof geheeten, verdedigende tegen de aanrandingen eener valsche wetenschap, opkomende voor het recht der onderdrukten, de waarheid verkondigende, de leugen brandmerkende, verheven als de obelisk van het Sint-Pietersplein, van zijne kroon en staten beroofd, maar nog altijd koning, meer dan alle koningen, de gevangene van het Vaticaan, maar niettemin de rechter der wereld - een grijsaard, leunend op zijn stokske, de van alle oorden der wereld samengestroomde pelgrims ontvangende, maar bezield met een moed, die van geen wijken weet, die het geweld der wereld onder de oogen durft zien, onverzettelijk als de rots waarop de Kerk van Petrus gebouwd is.
Hij, Pius IX, is de koning onzer eeuw; hij vertegenwoordigt het zedelijke recht tegenover het hedendaagsche recht des gewelds, de vrijheid tegenover de slavernij, de macht des geestes tegenover de stoffelijke kracht; in de schipbreuk; waarmee de wereld bedreigd wordt, is hij de vuurbaak; te midden van de geweldige stroomen der regeeringloosheid en revolutie staat hij daar als de rots, de zuil van het gezag. Deze eerbiedwaardige heldenfiguur weet zelfs eerbied af te dwingen van zijne verbitterdste vijanden, en het zijn slechts de ellendelingen onder hen, die zijn naam en zijn eer durven aanranden.
Een groot man is een geschenk van God, maar de man, die Pius IX heet, is een wonder der goddelijke Voorzienigheid.
Het is thans vijftig jaar geleden, dat hij de bisschoppelijke wijding ontving. Iedereen kent de verantwoordelijkheid welke de Kerk aan deze hooge waardigheid verbindt. Een bisschop is een prins der Kerk, aan wien hooge belangen zijn toevertrouwd. Als bisschop was Pius IX niet minder groot dan als paus. Diep was hij overtuigd van de hooge verantwoordelijkheid welke het verheven ambt op hem laadde, en met al zijne krachten streefde hij, zich zijne hooge bediening waardig te maken. De belangen der aan hem toevertrouwde geloovigen met alle zorg behartigend, was hij als een vader voor de zijnen, de bedroefden troostend, de armen ondersteunend, vol opofferende liefde, vol barmhartigheid en vergevingsgezindheid. Het was alsof hij zich gedurende den geheelen tijd van zijn bisschopsambt voorbereidde voor de hooge waardigheid die hem wachtte. Deze prins der Kerk toch was voorbestemd om het opperhoofd der Kerk te worden en boven den bisschopsmijter zou eens de geheiligde tiaar prij ken.
Het pausschap van Pius IX is een van de grootste, die de geschiedenis der Kerk weet aan te wijzen en niet slechts met betrekking tot de gebeurtenissen, die er gedurende dit pausschap hebben plaats gegrepen, maar vooral om den grooten strijd, dien hij als paus met de hedendaagsche maatschappij gestreden heeft. De geschiedenis der pausen is overrijk aan martelaars, en het is niet de martelaarskroon - hoe heilig en bloedig de zijne ook is - die hem van velen zijner voorgangers onderscheidt. Met zijn pausschap vangt ook een nieuw hoofdstuk aan in de ontwikkelingsgeschiedenis der Kerk.
De strijd onzer dagen, de strijd dien de moderne wereld met de Kerk voert, is een strijd van geweld, van ruwe kracht, maar het is ook een strijd der beginselen, maar beginselen die geheel en al afwijken van die in vroegere tijden bij de vijanden der Kerk werden aangewend.
Het is niet de onbegrensde eerzucht van keizers en koningen, het is geen ketterij, geen schisma, die zich thans tegen het gezag der Kerk verzetten en een oorlog met haar voeren op leven en dood; de geheele loochening is in het perk getreden en het ongeloof is opgetreden met de beweering, dat de Kerk geen recht van bestaan heeft.
Dit ongeloof, in alle klassen der samenleving binnengedrongen, door geleerden, dichters en schrijvers verspreid en verheerlijkt, heeft eene geheel andere wereld-beschouwing in het leven geroepen. Brekend met het gezag der Kerk, heeft men het gezag der zoogenaamde rede geproclameerd; instellingen, wetten, opvattingen, kerkelijk van oorsprong of eene kerkelijke afkomst verradende, heeft men omver gehaald en er andere voor in de plaats gesteld, en men is de maatschappij gaan schoeien op een geheel nieuwe leest. Men tracht de Kerk uit de harten, uit de hoofden, uit de samenleving te dringen; de onwetenden heeft men door verkeerdvoorstellingen misleid en de half-beschaafden door spitsvindigheid voor de nieuwe denkbeelden trachten te winnen. Men deed het voorkomen alsof het nieuwe eene geleidelijke ontwikkeling was van het oude, alsof de Kerk zelve een verbond, zoo niet van overeenstemming, dan toch! van verzoening had gesloten met de hedendaagsche stelsels.
Aldus ontstond er eene aarzeling, eene twijfeling in de wereld, en de geesten, half op het