Een Italiaansche bedelares.
Een azuren hemel, zooals alleen eene italiaansche zon kan schenken, welfde zich over de zee en het landschap aan de golf van Napels en deelde het dien tooverachtigen gloed meê, waardoor de italiaansche avondnevelen bekend zijn.
De stadsklokken, welke zoo even het Ave Maria geluid hadden, zwegen. Aan de haven van Santo Lucia, waar de zorgelooze lazzarone zijn siësta neemt en de napolitaansche visscher van de wonderen zijner vangst vertelt, waar de inlandsche handelaar, de kreupele bedelaar, de vreemde kunstenaar en tallooze reizigers van alle natiën door elkander woelen, heerschte ook nu het gewone leven.
Tusschen de groote en kleine vaartuigen, welke zich in de golf heen en weêr bewogen, kon men een klein sierlijk bootje bemerken, dat zoo even van den oever gestoken was. De eigenares van dit bootje, eene engelsche dame die veel reisde, had eenige vrienden uitgenoodigd met haar een tochtje te doen naar Casamicciola, op het eiland Ischia, waar men den volgenden dag het feest der H. Anna vierde.
De omstandigheid dat de vaart gedurende den nacht zou geschieden, gaf het tochtje eene buitengewone aantrekkelijkheid, want gevaar behoefde men niet te vreezen, daarvoor had de bekende schipper Genarino uit Sorrento, onder wiens leiding het bootje stond, te veel naam, terwijl men daarenboven zeker rekende op de volle maan.
Pijlsnel sneed het kleine vaartuig, welks zeilen eene krachtige bries deed zwellen, over den blauwen vloed, en het levendig gesprek, het vroolijke lachen van het gezelschap getuigden voor de genoegelijke stemming, waarin de vrienden verkeerden.
Alles ging naar wensch. De oevers verwijderden zich hoe langer hoe meer en verdwenen eindelijk geheel en al. De langzamerhand dalende zon was reeds in de golven gezonken en in hare plaats was de maan getreden met haar zacht schijnsel.
Plotseling ging de wind liggen en grepen Genarino en zijne gezellen naar de riemen, terwijl ook de nachtelijke stilte haar invloed op allen begon uit te werken.
Regelmatig klonken de slagen der riemen, langzaam en stil gleed de boot voorwaarts en zelfs het gezang der roeiers had opgehouden. Het gezelschap in de boot had onder het gebruiken van den meêgenomen voorraad nog wel gepraat en geschertst, doch was zachtkens ingeslapen, aan de roeiers de zorg voor de richtige vaart van het bootje overlatende.
De nacht ging kalm voorbij, en toen de eerste morgenschemering aan den horizon begon te gloren, zag het ontwaakte gezelschap het eiland Ischia met zijne haven Casamicciola voor zich.
In de haven heerschte reeds het gewone gewoel en Genarino geleidde zijne gasten naar het huis van de vriendin der engelsche dame, vrouw Magdelena, die hen met hare vier dochters vriendelijk verwelkomden. Na een goed maal genuttigd te hebben, noodigde de schipper het gezelschap uit op ezels te stijgen en een uitstapje te maken naar de eeuwenoude stad met zijn kasteel, waarbij zich nog een ander gezelschap aansloot.
Den geheelen dag vermaakte men zich in het gezicht der feestvierende landlieden, en toen men 's avonds huiswaarts trok naar de herberg van vrouw Magdalena, verkeerde men in de vroolijkste stemming.
De tamboerijn werd te voorschijn gehaald, lustig klonk het lied en iedereen gaf zich aan de vreugde over. Eensklaps echter verstomde het gezang, want eene hand wees naar een hoek, waarin een bleek, arm meiske zat.
Schoon was zij, doch hare schoonheid werd nog verhoogd door de droefgeestigheid, welke uit hare groote blauwe oogen straalde. Onder het gezelschap bevond zich de duitsche schilderes Helena Richter, die terstond de italiaansche bedelares in haar schetsboek opnam en waarnaar onze gravure genomen is. Een greep in het leven onder zulke omstandigheden moest wel gelukkig uitvallen en iedereen zal moeten erkennen, dat het bedelmeiske werkelijk een type mag genoemd worden.