De st.-bernardshond.
Er zal wel geen onderwerp zijn, dat door de kunst en de letterkunde zoozeer is gepopulariseerd als de toewijding der monniken van den St.-Bernardsberg ten opzichte van verdwaalde reizigers, en het instinct hunner honden, die, zooals men weet, van den morgen tot den avond op verkenning uitgaan, over afgronden springen en bij den minsten hulpkreet die hun oplettend oor bereikt, naar den ongelukkige snellen, hem door hun geblaf moed geven en door hun adem verwarmen. Zoodra die honden zien dat de verdwaalde weêr moed gevat heeft, loopen zij als een pijl uit den boog naar het klooster terug, waar de monniken, die dit teeken kennen, hen eene flesch met versterkende likeuren aan den hals hangen en met hen meêgaan om den reiziger te redden. Als de hemel beladen is met sneeuwwolken, als de sneeuw met groote vlokken neêrvalt, of als een lawine het gebergte onder haren val doet sidderen, verlaten de monniken allen het klooster en doorzoeken de sneeuwvelden, geleid of liever vergezeld door hunne honden. Zoodra de hond stilstaat en met de pooten in de sneeuw krabt, is dit een teeken dat er een mensch in de diepte verdwenen is. Terstond gaat de monnik aan het werk, delft den ongelukkige op, vervoert hem naar het klooster, waar al het mogelijke gedaan wordt om hem aan het leven weêr te geven.
Meermalen reeds hebben wij over dit klooster en zijne bewoners gesproken, doch naar aanleiding onzer gravure herinneren wij er in het kort aan. Zij stelt den St. Bernardshond voor op eene wijze, die even nieuw als treffend is, door de tegenwoordigheid van den kleinen jongen, dien hij op den rug heeft genomen, wie weet hoe, en die schijnt te slapen; het zal echter zijn laatste slaap niet zijn, want dadelijk zal de reddende kloosterpoort voor hem open gaan.