De viool van Mozart.
We tellen het jaar 1791. De onweêrswolk van oproer en strijd, die reeds lang dreigend over Europa hing, begon ten teeken harer nadering heviger bliksemstralen uit te zenden, en hier en daar kon men reeds de vlam bespeuren, die weldra tot een verslindend vuur zou worden en alles vernielen wat op haren weg lag.
In het vorstelijke Weenen hield men zich nog rustig en stil, al was het dan ook de rust en stilte van een vulkaan, daags vóór zijne uitbersting. De hooge adel deed nog zijne dagelijksche rijtoertjes langs het Prater en lokte de burgers van Oostenrijks hoofdstad daarheen, om het steeds nieuwe gezicht der schitterende equipages te bewonderen.
Op den 5en december van genoemd jaar echter zag men de equipages, als bij afspraak, allen den weg inslaan naar de voorstad St.-Jozef en daar stilhouden voor een eenvoudig, ja onooglijk huis, dat, te oordeelen naar het uithangbord, 't welk boven de deur hing, bewoond werd door zekeren Ruttler, een uitdrager en koopman in oude vodden.
De uitdrager ontving de groote heeren allen met een vriendelijk gezicht, en voerde met hen een druk gesprek, waarvan een oude stoel en een dito viool de onderwerpen schenen te zijn. Vele burgers, die de equipages gevolgd waren, konden zich niet onthouden, zoodanige bewon-dering voor een stoel en eene viool bespottelijk te vinden en dit luid te kennen te geven, te meer nog toen zij hoorden, dat een der edellieden eene som voor beide voorwerpen bood, die hen aan zijn verstand moest doen twijfelen.
Hoe klom echter hunne verbazing, toen zij zagen dat Ruttler die som weigerde en zelfs voor een hooger bod van den edelman niet te bewegen was van zijn eigendom afstand te doen. Aan dien stoel en die viool moest dus wel eene zonderlinge en buitengewone geschiedenis verbonden zijn, 't geen ook inderdaad het geval was. Om dat begrijpelijk te maken is het noodig, dat wij eenige maanden met ons verhaal teruggaan.
De uitdrager Ruttler was, al naar men 't nemen wil, de ongelukkigste of gelukkigste mensch der wereld. Ongelukkig, omdat hij met al de energie die hij bezat, met al zijn onvermoeid en rusteloos werken er niet in gelukken kon zijn talrijk gezin, dat behalve zijne vrouw uit veertien kinderen bestond, waarvan de oudste zestien jaren telde, behoorlijk te onderhouden, zoodat er niet weinige avonden kwamen, waarop hij zich, alleen met de hoop op een beteren dag tot avondmaal, op zijn ellendig strooleger moest uitstrekken.
Ruttler was gelukkig, omdat hij een uitstekend karakter bezat en niet alleen tevreden was met het harde lot dat hem ten deel viel, maar daarbij nog altijd gereed stond het lot van anderen te verzachten, zij het dan door een woord van troost of door hulp, zoover zijne krachten dit toelieten.
Om deze gaven werd Ruttler onder zijne buren algemeen geacht, en menigeen begunstigde hem met zijne klandizie, alleen omdat men wist, dat hij veel moeite had den honger uit zijn huis te weren.
Zoodra de morgen was aangebroken stond Ruttler in zijn winkel, ieverig bezig zijne klanten te helpen als deze zich opdeden, en eerst 's avonds als het daglicht verdween werd de deur gesloten. Meer dan eens had hij opgemerkt, dat dagelijks op zeker uur, een man voorbij zijn huis kwam, die door zijn ernstig uitzicht en geniale trekken zijne hoogste belangstelling opwekte. Die belangstelling werd nog grooter, toen Ruttler, bij een nauwer onderzoek, tot de overtuiging kwam, dat de voorbijganger aan eene doodelijke ziekte leed en geen oog over had voor alles wat hem omringde.
Dikwijls had Ruttler in zijn gezin over den vreemdeling gesproken en ziende dat de weg, dien hij af te leggen had, hem vermoeide, waagde hij het op zekeren dag den zieke aan te spreken en hem te verzoeken, aan zijne deur een stoel te zijner beschikking te mogen stellen, opdat hij daarop zou kunnen uitrusten.
De vreemdeling had bij dat verzoek wel eenige verwondering aan den dag gelegd, doch na den uitdrager in het helder oog gezien te hebben, het dankbaar aangenomen, en sedert dien dag kon men hem dagelijks voor de deur van Ruttler eenige oogenblikken zien uitrusten. Spoedig was hij met de kleinen van den uitdrager zeer bevriend geworden, want hij scheen van